Opslag van drijfmest / digestaat
Drijfmest is een mengsel van vaste mest en vloeibare mest (gier) van dierlijke oorsprong. Vroeger werd de vaste stalmest (met stro) op een mesthoop apart gehouden van de gier die in een gierkelder werd verzameld. Om arbeid te besparen is men veelal overgegaan op de opslag van drijfmest in een mestput.
Digestaat is het stabiele restproduct dat overblijft na mestvergisting. Stabiel wil zeggen: uitgegist.
De opslag van mest is meestal toegestaan binnen de agrarische bestemming. Aangezienvoor drijfmest en digestaat een gebouwde voorziening nodig is, is dit vaak alleen binnen het bouwvlak toegestaan.
Voor de zonering rond mestopslag (drijfmest en digestaat) zijn richtafstanden opgenomen in de Handreiking bedrijven en milieuzonering (VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten)). Daarnaast moeten bedrijven met mestopslag voldoen aan eisen uit het Activiteitenbesluit. Vanuit de omgekeerde werking kan dit ook belangrijk zijn bij de realisatie van bijvoorbeeld woningen.
Handreiking Bedrijven en milieuzonering
De handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) (VNG, maart 2009) adviseert voor de opslag van gier/drijfmest in een gesloten opslag de volgende richtafstanden:
- Oppervlakte < 350 m2: 50 m
- Oppervlakte 350-750 m2: 100 m
- Oppervlakte > 750m 2: 200 m
Deze afstanden gelden vanuit het aspect geur. Vaak worden vanuit het aspect geur al afstanden van 100 meter tussen het bouwvlak en geurgevoelige bestemmingen aangehouden. Deze afstand geldt op basis van de handreiking van de VNG namelijk voor rundveehouderijen en woningbouw. Bij de opslag tot 750 m2 hoeven er dan geen aanvullende eisen gesteld te worden. Bij een grotere mestopslag kan het nodig zijn wel een grotere afstand aan te houden tot geurgevoelige functies.
Activiteitenbesluit
Wanneer een nieuwe woning wordt gerealiseerd kunnen de voorschriften uit het Activiteitenbesluit of eventueel genomen maatwerk relevant zijn in de afweging (de zogenoemde omgekeerde werking). De voorschriften voor het opslaan van drijfmest en digestaat staan in paragraaf 3.4.6 van het Activiteitenbesluit. De voorschriften zijn van toepassing op inrichtingen type B en C.
De eisen van het Activiteitenbesluit voor het opslaan van drijfmest en digestaat gelden niet voor mestbassins met een gezamenlijk oppervlak van meer dan 750 m2 of meer dan 2.500 m3. De eisen moeten dan in een omgevingsvergunning milieu staan.
Bij het bepalen van oppervlak en inhoud tellen de ondergrondse mestbassins niet mee.
Er zijn ondergrondse en bovengrondse mestbassins. Ondergrondse mestbassins hebben een afdekking die een vloer is. Bijvoorbeeld een mestbassin onder een werktuigenberging, opslagplaats of het erf. Ligt een mestbassin onder een (voormalig) dierenverblijf, dan is het een mestkelder. De andere mestbassins zijn bovengrondse mestbassins, ook als ze half onder de grond liggen.
In het Activiteitenbesluit zijn minimale afstanden aangegeven voor de aspecten geur en ammoniak.
Omgekeerde werking
De eisen uit het Activiteitenbesluit hebben betrekking op het agrarisch bedrijf. Vanuit de ‘omgekeerde werking’ zal bij de realisatie van bijvoorbeeld woningen (geurgevoelig object) nabij een agrarisch bedrijf met opslag van drijfmest en digestaat ook rekening gehouden moeten worden met de afstanden uit het Activiteitenbesluit. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet ook aangetoond worden dat het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen geschaad wordt.
Afstand t.o.v. geurgevoelig object
Op basis van het Activiteitenbesluit moeten de volgende afstanden in acht genomen worden tussen het mestbassin en een geurgevoelig object:
- Oppervlakte < 350 m2: 50 m
- Oppervlakte 350-750 m2: 100 m
Deze afstanden uit het Activiteitenbesluit komen overeen met de richtafstanden die gelden op basis van de VNG-brochure.
Als blijkt dat de geurhinder het aanvaardbaar niveau overschrijdt kan bevoegd gezag via een maatwerkvoorschrift eisen opleggen aan:
- de situering van het mestbassin;
- het afdekken van het mestbassin, of
- de frequentie en het tijdstip van de aan- en afvoer van de opgeslagen drijfmest en digestaat.
Bovenstaande geldt vooaral voor bestaande situaties. Maar ook bij de realisatie van een nieuwe geurgevoelige functie binnen de afstanden uit het Activiteitenbesluit kunnen in overleg met het agrarisch bedrijf afspraken worden gemaakt over het mestbassin. Deze afspraken moeten dan vastgelegd worden via maatwerkvoorschriften. Hierbij vindt de afweging plaats bij bevoegd gezag. Het belang van de woningbouw wordt afgewogen tegen het belang van het agrarisch bedrijf.
Afstand t.o.v. zeer kwetsbaar gebied voor ammoniak
Tussen een mestbassin en een zeer kwetsbaar gebied voor ammoniak moeten de volgende afstanden in acht genomen worden:
- Oppervlakte < 350 m2: 150 m
- Oppervlakte 350-750 m2: 250 m
Onder een zeer kwetsbaar gebied wordt verstaan: zeer kwetsbaar gebied voor ammoniak in de zin van de Wet ammoniak en veehouderij.
Met deze afstanden moet rekening gehouden worden bij zowel de realisatie van een mestbassin als bij het aanwijzen van een gevoelig gebied (natuurgebied).
Deze afstanden zijn extra ten opzichte van de VNG-brochure. De VNG-richtafstanden zijn namelijk van toepassing op woningen. Overigens kunnen de richtafstanden ook gebruikt worden ter motivering van een goede ruimtelijke ordening bij andere geurgevoelige functies (zoals scholen, kantoren en kinderdagverblijven).