Parkeernormen in het Bestemmingsplan
Bij het opstellen van een bestemmingsplan waarin een nieuwe ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening, aandacht worden besteed aan de parkeerbehoefte.
Bepalen parkeerbehoefte
Op basis van het parkeerbeleid van de gemeente of de kencijfers van CROW kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen er benodigd zijn. Vervolgens moet aangetoond worden dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of gerealiseerd kan worden.
De kencijfers van het CROW zijn algemeen erkend. Het zijn geen normen, maar richtlijnen.
Hiervan kan afgeweken worden. Ook het afwijken van de CROW-kencijfers binnen een bepaalde bandbreedte is toegestaan, omdat de parkeerkencijfers volgens de publicatie niet als norm zijn ontwikkeld, maar als hulpmiddel. Het bevoegd gezag kan in afwijking van de parkeerkencijfers van CROW ook eigen, op de plaatselijke situatie afgestemde – realistisch geachte – parkeernormen vaststellen in het lokale parkeerbeleid.
Het is niet noodzakelijk dat alle benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Aanwezige parkeerplaatsen in het openbare gebied mogen bij deze beoordeling in ogenschouw worden genomen. Hierbij moet aangetoond worden dat de aanwezige parkeergelegenheid voldoende is om de parkeervraag die het bouwplan meebrengt op te kunnen vangen. Dat kan bijvoorbeeld worden aangetoond door middel van een parkeeronderzoek/parkeertelling waaruit volgt dat de (gemiddelde) beschikbaarheid van de aanwezige parkeerplaatsen toereikend is.
Bij de beoordeling of er voldoende parkeergelegenheid is hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Dat betekent dat een eventueel bestaand tekort buiten beschouwing kan worden gelaten.
Parkeren regelen in bestemmingsplan in plaats van bouwverordening
Tot voor kort waren de parkeernormen bij veel gemeenten geregeld in de bouwverordening. Met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 (op 29 november 2014) is de Woningwet gewijzigd. De wijziging heeft betrekking heeft op de intrekking van de grondslag voor de stedenbouwkundige voorschriften in een bouwverordening. De stedenbouwkundige voorschriften, zoals het parkeren, moeten nu in het bestemmingsplan zelf geregeld worden.
De intrekking van de stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening was al geregeld in de Invoeringswet Wro (artikel 8.17 onderdeel B). Dit onderdeel is nooit in werking getreden, onder andere omdat er bij veel gemeenten onduidelijkheid was over de wijze waarop het parkeren in het bestemmingsplan zou kunnen worden geregeld. Zo bestond er onduidelijkheid over de mogelijkheid om via een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan het parkeren te regelen. Inmiddels wordt de voorwaardelijke verplichting al veelvuldig toegepast en kan deze ook voor het zekerstellen van voldoende parkeergelegenheid gebruikt worden.
In de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (per 1 november 2014) is bovendien een bepaling opgenomen, die het mogelijk maakt in de regels een koppeling te maken met beleidsregels. Een bestemmingsplan kan nu regels bevatten “waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels”.
Hierdoor kan net als in de bouwverordening werd gedaan, een flexibele regeling voor parkeren worden opgenomen in het bestemmingsplan. Daarmee zijn de belemmeringen tegen het opheffen van de mogelijkheid stedenbouwkundige bepalingen op te nemen in de bouwverordening weggenomen.
Er is gekozen voor een overgangstermijn van bijna 5 jaar. Binnen deze periode moeten gemeenten hun bestemmingsplannen aanpassen aan de nieuwe situatie.
Van belang hierbij is dat als na inwerkingtreding van deze wetswijziging en voor 1 juli 2018 een bestemmingsplan of een wijziging daarvan wordt vastgesteld, het oude recht niet langer van toepassing is.
Parapluherziening parkeren
Om in de bestemmingsplannen een regeling voor parkeren te regelen hoeven niet alle bestemmingsplannen integraal opnieuw te worden vastgesteld. Met een parapluherziening kan in een keer aan alle bestemmingsplannen een parkeerregeling worden toegevoegd.
Hoe kan parkeren geregeld worden in het bestemmingsplan?
In ieder geval is het van belang in het bestemmingsplan voldoende ruimte vrij te houden voor het parkeren. Dit kan door voldoende ruimte binnen de bestemming, een bebouwingspercentage of een aanduiding 'parkeren'. Daarnaast kan via een voorwaardelijke verplichting geregeld worden dat voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt.
Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig moet zijn, voordat de bestemming in gebruik wordt genomen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (ABRvS, 9 september 2015 nr. 201410585/1/R6 ) blijkt dat het niet voldoende is om in de regels alleen aan te geven dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Er moet in de regels aangegeven worden op basis waarvan dit beoordeeld zal worden.
Met andere woorden, het parkeerbeleid of de CROW-brochure waaraan getoetst zal worden, moet genoemd worden in de regels van het bestemmingsplan. Interessant aan deze uitspraak is dat er ook ruimte wordt gegeven voor een dynamische verwijzing naar beleidsregels. Met andere woorden als het beleid tussentijds wijzigt, zou aan het nieuwe beleid getoetst kunnen worden.
Overweging 14.4 (ABRvS, 9 september 2015, nr. 201410585/1/1/R6) Voor zover de raad met artikel 8 van de planregels heeft beoogd met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro, een planregel te formuleren die ertoe leidt dat bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor bouwen zal worden getoetst aan het gemeentelijk parkeerbeleid en de daarbij behorende parkeernormen, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de planregels volgt niet dat bij de invulling van het begrip ‘voldoende parkeergelegenheid’ in artikel 8 aan dit beleid dient te worden getoetst. Voorts is - anders dan artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro voorschrijft - in de planregel niet aangegeven op de uitoefening van welke bevoegdheid artikel 8 van de planregels betrekking heeft. Gelet hierop biedt artikel 8, van de planregels onvoldoende waarborg om te worden gehanteerd als toetsingsnorm bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning. De parkeerkwestie kan in zoverre met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro, in het bestemmingsplan worden geregeld door in een bestemmingsplanregel neer te leggen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, de regel geldt dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s en fietsen wordt gerealiseerd; dat voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de "Nota Parkeernormen Fiets en Auto" die als bijlage 1 bij de parkeernota "Stallen en Parkeren 2013" hoort, en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
Ook moet in de toelichting gemotiveerd worden hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn en waar dit op is gebaseerd. Hierbij kunnen bijvoorbeeld ook aspecten als gebiedsgericht parkeerbeleid, dubbelgebruik en het benutten van beschikbare parkeerplaatsen in het openbaar gebied aan de orde komen.