Luchtkwaliteit, geur en geluid
ABRvS, 201410382/1/R1, 13 januari 2016, Ommen. De gemeente had een bestemmingsplan vastgesteld. Volgens de gemeente wordt bij de woning voldaan aan de normen die gelden voor de luchtkwaliteit. De Afdeling herhaalt de lijn in haar eerdere uitspraak van 4 februari 2015 waarin staat dat de luchtkwaliteit beoordeeld moet worden ondanks de Wet plattelandswoningen.
Daarna oordeelt de Afdeling dat de gemeente onvoldoende heeft onderzocht of de luchtkwaliteit de ontwikkeling van de inrichting belemmert en zo ja, of een eventuele belemmering van de inrichting evenredig is. De Afdeling voegt daaraan toe: "De stelling van de raad dat de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting beperkt zijn vanwege een nabijgelegen Natura 2000-gebied en woonwijk en de aanmelding van het bedrijf voor de stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij, is onvoldoende. Daarbij betrekt de Afdeling dat appellant onbestreden heeft aangevoerd dat door het toepassen van luchtwassers in combinatie met een emissiearm stalsysteem de inrichting kan uitbreiden tot 8000 vleesvarkens. Gelet op het voorgaande heeft de raad bij de voorbereiding van het besluit niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard."
Verder stelt een appellant dat de gemeente ten onrechte geur- en geluidoverlast niet in haar afweging heeft betrokken. De Afdeling oordeelt dat inderdaad onvoldoende is gekeken of het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is. De afweging is als volgt:
4.2. Zoals volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wabo en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) (hierna: de Wijzigingswet) (Kamerstukken II 2011/2012, 33 078, nr. 3) is met de figuur van de plattelandswoning beoogd om niet het feitelijke gebruik van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning, maar de planologische status bepalend te laten zijn voor bescherming tegen milieuhinder. Indien een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als plattelandswoning maakt deze in planologisch opzicht nog steeds deel uit van de inrichting en wordt deze niet beschermd tegen de milieuemissie van deze inrichting. De inrichting wordt op deze manier niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door het gebruik van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. Dit betekent echter niet zonder meer dat ter plaatse van die woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Of daarvan sprake is dient door de raad te worden beoordeeld.
4.3. [appellant] betoogt terecht dat de raad in dit geval onvoldoende aandacht heeft besteed aan de vraag of ter plaatse van de voorziene plattelandswoning kan worden voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De omstandigheid dat sprake is van een relatief kleine intensieve veehouderij met ongeveer 420 mestvarkens is hiervoor onvoldoende omdat hiermee niet wordt onderbouwd waarom thans sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning op het perceel [locatie 2]. De stelling van de raad dat de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting beperkt zijn vanwege een nabijgelegen Natura 2000-gebied en woonwijk en de aanmelding van het bedrijf voor de stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij is in dit verband eveneens onvoldoende. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant] gemotiveerd heeft betwist dat de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting zeer beperkt zijn. In dit verband heeft hij, zoals in 3.3 eerder is vermeld, onbestreden aangevoerd dat door het toepassen van luchtwassers in combinatie met een emissiearm stalsysteem de inrichting kan uitbreiden waarbij 8000 vleesvarkens kunnen worden gehouden."