Ruimtelijke onderbouwing veehouderij
Bij een wijziging van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning afwijken hoort een ruimtelijke onderbouwing. Hieruit moet blijken of de (uitbreiding van de) veehouderij goed is in te passen op de locatie en er geen belemmeringen zijn. Er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Bij een veehouderij zijn verschillende omgevingsaspecten van belang. In ieder geval geur, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en ammoniak. Maar ook andere omgevingsaspecten kunnen relevant zijn.
Omgevingsaspecten
Geur
Het wijzigen of uitbreiden van een veehouderij kan effect hebben op de geurhinder van geurgevoelige objecten in de omgeving, zoals woningen.
Geluid
Een veehouderij veroorzaakt een geluidbelasting op de omgeving. Dit komt meestal door vervoersbewegingen en installaties.
Luchtkwaliteit
Een (uitbreiding van) een veehouderij kan effect hebben op de luchtkwaliteit in de omgeving. Het gaat daarbij om uitstoot van fijnstof door het houden van dieren en verslechtering van luchtkwaliteit door extra verkeer.
Ammoniak
Het overgrote deel van de ammoniakemissie in Nederland is afkomstig van veehouderijen. De belangrijkste bronnen zijn veestallen, mest en beweiding. Uitstoot van ammoniak is schadelijk voor natuur.
Natuur
Door de uitstoot van stikstof en ammoniak kunnen veehouderijen een negatief effect hebben op flora en fauna en de instandhouding van natuurgebieden.
Externe veiligheid
Een veehouderij kan een risicobron zijn door opslag van stoffen, waaronder mest. Breng zorgvuldig in beeld of de ontwikkeling effect heeft op (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving.
Ruimtelijke inpassing
De ontwikkeling moet goed ruimtelijk in te passen zijn op de locatie. Ruimtelijke inpassing is een breed begrip. Het gaat erom of een functie past op een locatie, qua hoogte, afstand tot omgeving, uiterlijk, etc.
Overige aspecten
Er kunnen ook andere aspecten van belang zijn, zoals archeologie, water, en bodem.