Wet- en regelgeving
Op deze pagina staat een overzicht van de belangrijkste wet- en regelgeving voor externe veiligheid en ruimtelijke ordening:
- voor inrichtingen (bedrijven)
- voor het transport van gevaarlijke stoffen
- voor risico-inventarisatie en risicocommunicatie
Belangrijkste wet- en regelgeving voor inrichtingen (bedrijven)
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De volgende type bedrijven vallen onder de reikwijdte van het besluit (niet-uitputtend):
- LPG-tankstations
- bedrijven waar meer dan 10.000 kilo (of liter) verpakte gevaarlijke stoffen met brandbare èn giftige verbindingen in één opslagvoorziening aanwezig is
- grote ammoniakkoelinstallaties
- spoorwegemplacementen waar gerangeerd wordt met gevaarlijke stoffen
- bedrijven waarop het Besluit risico zware ongevallen 2015 (Brzo 2015) van toepassing is
Plaatsgebonden risico
In het Bevi zijn grenswaarden en richtwaarden opgenomen voor het plaatsgebonden risico (PR). De grenswaarde voor kwetsbare objecten is de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr.
Deze plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr geldt als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat kwetsbare objecten niet binnen deze contour aanwezig mogen zijn of mogen komen. Beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan als daarvoor voldoende motivatie is gegeven.
In artikel 1, eerste lid, onderdelen b en l, van het Bevi staat wat een beperkt kwetsbaar object en een kwetsbaar object is. Kenmerken van kwetsbare objecten zijn:
- de aanwezigheid van of grote groepen mensen of
- verminderd zelfredzame personen als kinderen, gehandicapten en ouderen.
Meer informatie vindt u bij gevoelige functies.
Groepsrisico
Binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting kan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico van toepassing zijn. Dit blijkt uit artikel 12 en 13 uit het Bevi. (https://www.infomil.nl/onderwerpen/hinder-gezondheid/veiligheid/bevi-revi/vragen-antwoorden/werkingssfeer-en/@110781/groepsrisico/ )
Het gaat dan om de oprichting of wijziging van een Bevi-inrichting en het oprichten van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van zo’n inrichting. De verantwoording van het groepsrisico gaat onder meer in op:
- de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde,
- de mogelijke alternatieven voor ruimtelijke ontwikkelingen,
- de mogelijkheden voor zelfredzaamheid in het gebied en
- de mogelijkheden voor de voorbereiding op en de bestrijding van rampen en zware ongevallen.
Met het plaatsgebonden risico en groepsrisico worden de risico’s verkleind voor (beperkt) kwetsbare objecten bij inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Meer informatie vindt u bij Groepsrisico.
Verplichtingen uit Bevi en Revi
Het Bevi richt zich tot gemeenten en provincies die verantwoordelijk zijn voor (Bevi artikelen 4 en 5):
- het verlenen van omgevingsvergunningen voor inrichtingen of afwijken van het bestemmingsplan op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- ruimtelijke besluiten op basis van de Wet ruimtelijke ordening (onder meer de vaststelling van een bestemmingsplan)
- afwijken van de bouwverordening op basis van de Woningwet
In bovenstaande gevallen dient het bevoegd gezag rekening te houden met de grenswaarde voor kwetsbare objecten, de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr, en de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten, deze zelfde plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. Dit betekent dat kwetsbare objecten niet binnen deze contour aanwezig mogen zijn of mogen worden opgericht en beperkt kwetsbare objecten enkel zijn toegestaan als daarvoor voldoende motivatie is gegeven.
In de artikelen 6, 7 en 8 van het Bevi staan de grenswaarden voor kwetsbare objecten gericht op de sanering van bestaande ongewenste situaties.
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico kan van toepassing zijn (artikel 12 en 13 uit het Bevi).
Ter uitvoering van het Bevi geldt de Revi. Voor sommige inrichtingen zijn vaste plaatsgebonden risicocontouren in de Revi opgenomen, de zogenaamde categoriale inrichtingen. Voor andere inrichtingen moeten de plaatsgebonden risicocontouren worden berekend, de niet-categoriale inrichtingen.
Voorbeelden van categoriale inrichtingen zijn LPG-tankstations en de meeste ammoniakkoelinstallaties. Voorbeelden van niet-categoriale inrichtingen zijn bedrijven die onder het Brzo 2015 vallen.
Daarnaast staan in de Revi regels voor de berekening van de plaatsgebonden risicocontouren voor de niet-categoriale inrichtingen. Ook is een uniforme wijze voor het maken van risicoberekeningen opgenomen. De Revi is gelijktijdig met het besluit in werking getreden.
Activiteitenbesluit
Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit in werking getreden. In het besluit en de bijbehorende regeling staan de regels waar de bedrijven waarop het besluit van toepassing is, aan moeten voldoen. Het gaat om circa 80-90% van de bedrijven in Nederland.
In het besluit staan ook de aan te houden afstanden tot externe objecten. Deze externe veiligheidsafstanden gelden voor een beperkt aantal bedrijven. Het gaat onder meer om:
- bedrijven met opslag van meer dan 2.500 kg (of liter) gevaarlijke stoffen in één opslagvoorziening en
- locaties waar een bovengrondse propaantank in gebruik is (het besluit geldt ook voor het gebruik van een propaantank door particulieren).
Windturbines
Externe veiligheid is ook op windturbines van toepassing. Personen buiten de inrichting van een windturbine, lopen het risico dat een ongeval met een windturbine ook hen treft. Denk hierbij aan:
- ijsafwerping,
- mastbreuk,
- het afbreken van een turbineblad of de gondel.
Paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit gaat in op het “in werking hebben van een windturbine”. Hier zijn eisen gesteld aan het onderhoud en reparaties van de windturbines. In artikel 3.15a van het Activiteitenbesluit is de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico opgenomen van 10-6/jr voor kwetsbare objecten.
Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een grenswaarde van 10-5/jr. De plaatsgebonden risicocontouren worden berekend met modellen. Hierbij kan de informatie uit het Handboek Risicozonering Windturbines worden gebruikt.
In het Activiteitenbesluit staan geen regels voor het groepsrisico bij windturbines. Bij en ruimtelijk besluit is het wel nodig om, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het groepsrisico in de afweging mee te nemen.
Vuurwerkbesluit
Na de vuurwerkramp in Enschede (13 mei 2000) is de toen geldende wetgeving voor vuurwerk herzien. Dit heeft geleid tot het Vuurwerkbesluit, dat geldt vanaf 1 maart 2002.
Dit besluit reguleert de gehele keten rondom vuurwerk. Het gaat daarbij om het invoeren, vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk. Maar ook om vervoershandelingen met vuurwerk.
De regels voor het vervoer van vuurwerk zijn een uitwerking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).
In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. Op basis van artikel 4.2 moet het bevoegde gezag deze afstanden in aanhouden bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor vergunningplichtige inrichtingen. Gemeenten moeten de afstanden in aanhouden bij wijzigingen van een bestemmingsplan en omgevingsvergunningen afwijken (Wabo).
De afstanden tot kwetsbare objecten zijn gebaseerd op de te verwachten effecten bij een calamiteit. Dit wijkt af van het risicobeleid dat voor de meeste andere gevaarlijke stoffen wordt gehanteerd. De aan te houden afstand is afhankelijk van het type vuurwerk en de hoeveelheid vuurwerk dat wordt opgeslagen.
Munitiecomplexen/ civiele inrichting voor explosieven
Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen en civiele inrichtingen voor explosieven is vastgelegd in het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) en Rarro (Regels algemene regels ruimtelijke ordening).
Hierin is aangegeven:
- welke veiligheidszones van toepassing zijn rond munitieopslagen
- beoogt de veiligheidssituatie rond munitieopslagen te bevorderen door opname van de veiligheidszones met hun beperkingen in bestemmingsplannen
- geeft normen voor historische strijdigheden binnen de veiligheidszones
- formuleert het uitgangspunt dat bestaande risiconiveaus minimaal moeten worden gehandhaafd en dus niet mogen verslechteren.
In het Barro wordt gewerkt met A-, B-en C-veiligheidszones:
- de A-zone ligt direct om het complex, hiervoor geldt: geen (beperkt) kwetsbare objecten (overeenkomstig Bevi), openbare wegen, spoorwegen of druk bevaren waterwegen, geen parkeerterreinen, geen recreatie, beperkt agrarisch grondgebruik
- de B-zone (circa 1,5 maal de A-zone), hiervoor geldt: geen (beperkt) kwetsbare objecten (overeenkomstig Bevi)
- de C-zone (circa 2 maal de B-zone), hiervoor geldt: geen gebouwen met vlies-of gordijngevelconstructies en gebouwen met grote glasoppervlakken.
In het Barro staat dat deze zones in ruimtelijke plannen moeten worden vastgelegd, zodra deze worden gewijzigd. De omvang van de zones is van een groot aantal factoren afhankelijk: hoeveelheden en soorten munitie, constructie magazijnen, et cetera. De Rarro geeft invulling aan de beoordeling van de veiligheidssituatie en het risico van de activiteiten in de veiligheidszones. Dit staat in artikel 2.6.7 lid 5 van het Barro. Hierbij moeten onder andere de hoeveelheden gevaarlijke stoffen, de berekening van de effectzones en het groepsrisico worden beschouwd.
Overige ontplofbare stoffen
Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
In deze Circulaire van 19 juli 2006 staat hoe de aan te houden veiligheidsafstanden tussen opgeslagen ontplofbare stoffen en kwetsbare objecten moet worden bepaald. Denk hierbij aan:
- de opslag van ontplofbare stoffen die worden gebruikt voor het slopen van gebouwen en fundaties,
- het uitvoeren van seismisch onderzoek en dergelijke.
Ook zwart buskruit – soms aanwezig bij wapenhandelaren – valt onder het begrip ontplofbare stof voor civiel gebruik.
Het begrip kwetsbaar object is iets ruimer gedefinieerd dan in het Bevi. De grootte van de veiligheidsafstand is afhankelijk van de hoeveelheid van de opgeslagen stoffen en van eventueel genomen effectbeperkende maatregelen. In de circulaire staat informatie over wat deze effectbeperkende maatregelen kunnen zijn.
De systematiek sluit aan bij het beleid dat geldt voor de opslag van munitie. Ook hier wordt gewerkt met een indeling in A-, B- en C-veiligheidszones. In de bijlagen bij de circulaire staan tabellen met daarin de omvang van deze veiligheidszones. Deze afstanden zijn alleen van toepassing op specifieke opslagvormen.
Voor andere opslagvormen, andere gebouwconstructies, etc. geeft deze circulaire alleen de systematiek, maar geen concrete afstanden. In die gevallen is een gemotiveerde, onderbouwde keuze van de effectafstand nodig. In bijlage VI is een niet-limitatieve lijst kennisdocumenten opgenomen die daarvoor kan worden gebruikt.
Gemeenten moeten de aanwijzingen in de circulaire aanhouden bij het verlenen van omgevingsvergunningen en het nemen van ruimtelijke besluiten. In de Handreiking explosieven staat hoe hiermee moet worden omgegaan. Deze handreiking geeft kennis en informatie die nodig is om de Wet explosieven voor civiel gebruik en de Circulaire goed toe te passen.
Hoe en wanneer de veiligheidsafstanden toegepast moeten worden, is in de module I – A uitgewerkt. Daarnaast besteed deze module ook aandacht aan de mogelijkheden voor gemeenten (en provincies) om deze afstanden te reguleren via het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning
Wet explosieven voor civiel gebruik
In de Wet explosieven voor civiel gebruik (Wecg) zijn eisen gesteld aan het beschikken over explosieven voor niet-militaire situaties. Het gaat dan bijvoorbeeld om het gebruik van ontplofbare stoffen voor de schietsport, het slopen van gebouwen en het uitvoeren van seismisch onderzoek. Aan de hele keten van productie tot transport en opslag en gebruik zijn eisen gesteld. De Wecg regelt de kwaliteit van de gebruikte explosieven en voorkomt dat de explosieven in verkeerde handen vallen. In de wet staan geen externe veiligheidsafstanden. Deze komen terug in de circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In de Handreiking explosieven staan meerdere modules over hoe om te gaan met de eisen gesteld in de Wecg.
Luchthavens
Het externe veiligheidsbeleid voor luchthavens staat in de Wet luchtvaart. Binnen de wet wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën luchthavens, te weten militaire luchthavens, Schiphol en de overige burgerluchthavens.
Schiphol
Voor Schiphol geldt er een luchthavenindelingsbesluit en een luchthavenverkeersbesluit. In het eerste besluit staan de beperkingengebieden voor het externe veiligheidsrisico. Voor luchthavens in het algemeen is daarbij het plaatsgebonden risico leidend. Voor de berekening van de plaatsgebonden risicocontouren is het GEVERS-model voor het bevoegd gezag beschikbaar.
Het beperkingengebied is een gebied waar beperkingen nodig zijn in de bestemming of het gebruik van de grond. Deze gebieden liggen vaak in het verlengde van de start- en landingsbanen. Daar zijn de risicocontouren het grootste. In het Luchthavenindelingsbesluit staan kaarten met het beperkingengebied. Dit gebied is verdeeld in verschillende zones, waarbinnen bepaalde gebouwen niet zijn toegestaan. Voor woningen, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie geldt het strengste regime.
Overige burgerluchthavens
Voor de overige burgerluchthavens moet een luchthavenbesluit of –regeling worden opgesteld. Deze besteed, als dat nodig is, aandacht aan de externe veiligheidsrisico’s. Dit is verder uitgewerkt in het Besluit Burgerluchthavens. In het besluit staat dat het beperkingengebied wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risicocontouren.
Binnen de plaatsgebonden risicocontouren 10-5/jr is nieuwbouw niet toegestaan. Bestaande woningen en kwetsbare gebouwen (gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie) worden gesaneerd. Binnen de plaatsgebonden risicocontouren 10-6/jr is nieuwbouw van een gebouw niet toegestaan tenzij een verklaring van geen bezwaar wordt afgegeven.
Militaire luchthavens
In de Wet luchtvaart staat dat, voor de in het Besluit militaire luchthavens genoemde luchthavens, een luchthavenbesluit moet worden opgesteld. Dit besluit kan een grenswaarde voor het externe-veiligheidsrisico bevatten. Het besluit kan ook een beperkingengebied bevatten met regels aan de bestemming en het gebruik van de grond door het externe-veiligheidsrisico.
Belangrijkste wet- en regelgeving voor het transport van gevaarlijke stoffen
Transport via weg, water en spoor
Voor de routering van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd (en daarbuiten dus niet). Voor het transport van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor heeft het Rijk normen vastgesteld. Deze staan in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Deze gelden vanaf 1 april 2015.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). In de Regeling Basisnet staat een tabel met afstanden voor plaatsgebonden risico die gelden voor transportroutes van het Basisnet. Deze afstanden gelden per trajectdeel. Ook is per trajectdeel aangegeven of er sprake is van een plasbrandaandachtsgebied.
Nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen de afstanden van het plaatsgebonden risico. Binnen de plasbrandaandachtsgebieden kunnen soms (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Deze moeten voldoen aan de extra eisen uit het Bouwbesluit 2012.
Als nieuwbouw binnen het invloedsgebied van een transportroute komt, is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Deze moet worden opgenomen in de toelichting bij een bestemmingsplan of in de ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning tot afwijken.
Deze verantwoording heeft in elk geval betrekking op de mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening en de zelfredzaamheid van de bevolking.
Als binnen de 200 meter van een transportroute wordt gebouwd, moeten ook andere elementen meegenomen worden. Het gaat daarbij om een berekening van de hoogte van het groepsrisico en het betrekken van mogelijke ruimtelijke maatregelen in het besluit. Dit kan buiten beschouwing worden gelaten als het groepsrisico niet meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt óf met niet meer dan 10% toeneemt én de oriëntatiewaarde niet overschrijdt.
De bouwbeperkingen voor ontwikkelingen langs de transportroutes uit het Basisnet Water staan in het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (BEVT), de Regeling Basisnet en het Bouwbesluit. Deze wijken af van die voor de Basisnetten Weg en Spoor. Meer informatie hierover staat in de ‘Handreiking Bouwbeperkingen in en langs vaarwegen voortvloeiend uit het Basisnet Water’ .
Op de webpagina Basisnet: vervoer gevaarlijke stoffen staat meer informatie over het Basisnet.
Transport via buisleidingen
Vanaf 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en bijbehorende regeling. Hierin staan regels over de externe veiligheid rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb sluit zoveel mogelijk aan bij het Bevi. Voor ondersteuning met de praktijk is een Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen opgesteld.
Het inhoudelijke beleid komt op hoofdlijnen overeen met het beleid voor andere situaties met gevaarlijke stoffen. Op basis van de PR-contour 10-6/jr. bepaald het bevoegde gezag of de aanleg van een nieuwe buisleiding (of uitbreiding van een bestaande) past binnen het ruimtelijk beleid.
Diezelfde PR-contour 10-6/jr. geldt als een bestemmingsplan het oprichten van een (beperkt) kwetsbaar object mogelijk maakt in de omgeving van een buisleiding met gevaarlijke stoffen.
De norm voor het PR is een harde norm (grenswaarde) voor kwetsbare objecten en geldt als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Maakt een bestemmingsplan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een (beperkt) kwetsbaar object mogelijk? Dan is ook verantwoording van het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding nodig. Dit is vergelijkbaar met de verantwoordingsplicht van het Bevi.
Verder regelt het Bevb welke informatie moet worden opgenomen in ruimtelijke besluiten. Bijvoorbeeld een belemmeringenstrook die vrijgehouden moet worden en wie toezichthouder wordt.
In oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. In de Structuurvisie staat een hoofdstructuur van verbindingen, waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden voor buisleidingen
van nationaal belang. Deze reservering werkt door in de bestemmingsplannen van een gemeente.
Hogedruk aardgas en brandbare vloeistoffen
Voor hogedruk aardgasleidingen is de rekentool CAROLA ontwikkeld. Dit is een rekenpakket voor het berekenen van de externe veiligheidsrisico's van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. CAROLA is ontwikkeld door het RIVM en geaccordeerd door het ministerie van I&M.
De afstand is onder andere afhankelijk van de eigenschappen van de buisleiding. In overleg met de leidingeigenaar (vaak is dat Gasunie) kan gezocht worden naar het reduceren van afstanden door het nemen van technische maatregelen.
Voor ondergrondse buisleidingen met aardolieproducten of chemicaliën is het rekenpakket SAFETI-NL van toepassing. Hiermee kan het plaatsgebonden risico en groepsrisico voor deze leidingen worden berekend.
Risico-inventarisatie en risicocommunicatie
Op basis van het Registratiebesluit externe veiligheid en de Wet milieubeheer , moeten bronnen van externe veiligheid inzichtelijk worden gemaakt. Deze worden opgenomen in het risicoregister. Het gaat onder andere om:
- de soort stoffen,
- hoeveelheden,
- plaatsgebonden risicocontouren en
- de specifieke locatie van bedrijven met opslag en de transportroutes.
Het IPO (Inter Provinciaal Overleg) beheert de gegevens namens de overheden. De gegevens worden gebruikt voor provinciale risicokaarten, die digitaal worden ontsloten via websites. De risicokaarten bevatten niet alleen informatie over gevaarlijke stoffen, maar ook over andere reële te verwachten calamiteiten (dijkdoorbraken, overstromingen, e.d.).
De risicokaarten worden gebruikt voor het informeren van burgers over hun leefomgeving. De gegevens van de risicokaarten kunnen ook gebruikt worden door de overheid zelf, zoals een betere voorbereiding op calamiteiten en een goede ruimtelijke planning. Voor meer informatie en een link naar de provinciale risicokaarten zie: risicokaart.nl.