Achtergronden

Bijzondere bepalingen voor projecten

In afdeling 1 is vastgelegd voor welke projecten deze aanpassingen gelden.

De stroomlijning van procedures (afdeling 2) procedures geldt (art. 1.1 lid 1) voor :

De vereenvoudiging van de m.e.r.-procedure (afdeling 3) geldt (art. 1.1 lid 2) alleen voor:

Procedures

in afdeling 2 worden op een aantal punten de procedures voor projecten aangepast. Het gaat om de volgende onderwerpen:

  • Voorbereiding besluiten (paragraaf 2.1)
    Er geldt nu ook een vergewisplicht van bevoegd gezag op zorgvuldigheid van niet wettelijk verplicht deskundigenonderzoek (art. 1.3).
  • Beperking beroepsrecht (paragraaf 2.2)
    Een decentrale overheid (als belanghebbende) kan geen beroep instellen tegen een besluit van de centrale overheid (art. 1.4).
  • Beroep en hoger beroep (paragraaf 2.4)
    - Versnelde behandeling door de bestuursrechter van (hoger) beroep (art. 1.6 en art. 1.7)
    - Geen mogelijkheid voor belanghebbenden voor een pro-forma beroep of aanvulling van de beroepsgronden (art. 1.6 lid 2 en art. 1.6a)
    - Termijnen bij prejudiciële vragen (art. 1.8).
  • Na vernietiging (paragraaf 2.5)
    Een nieuw besluit na vernietiging (of na een tussenuitspraak) kan gebaseerd worden op de feiten waarop het oude besluit berustte, behalve wanneer die feiten reden waren voor de vernietiging (art. 1.10).

Deze stroomlijning van procedures geldt voor projecten die in afdeling 1 (art. 1.1 lid 1) zijn aangewezen.

NB. In art. 11 Besluit uitvoering Chw zijn de volgende verplichtingen (voor besluiten die onder afdeling 2 vallen) voorgeschreven:

  • bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld dat deze afdeling van toepassing is
  • indien tegen het besluit beroep openstaat, wordt bij het besluit en de bekendmaking van het besluit dat de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen en dat deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld

Milieueffectrapportage

In afdeling 3 wordt de m.e.r.-procedure voor een milieueffectrapport (op basis van art. 7.2 Wm) bij een besluit op twee punten vereenvoudigd (art. 1.11 lid 1):

  • geen verplichte beschrijving alternatieven (art. 7.23 Wm, voor zover dat regels stelt over alternatieven voor de voorgenomen activiteit, niet van toepassing)
  • geen verplichte advisering van de Commissie voor de milieueffectrapportage (art. 7.32 lid 5 Wm niet van toepassing)

Daarnaast is er op 1 januari 2012 een tweede lid toegevoegd aan artikel 1.11, lid 2 Chw):

  • Indien door degene die de betreffende activiteit wil ondernemen, ten behoeve van de voorbereiding van het besluit waarvoor op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport wordt gemaakt, onderzoek is verricht naar de gevolgen voor het milieu die alternatieven van de voorgenomen activiteit kunnen hebben, bevat dat milieueffectrapport een schets van de voornaamste alternatieven die zijn onderzocht en van de mogelijke gevolgen voor het milieu daarvan, met een motivering van de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven.

Deze vereenvoudiging van de m.e.r.-procedure geldt voor projecten die in afdeling 1 (art. 1.1 lid 2) zijn aangewezen.

Aanpassing Europese richtlijn

Op 16 mei 2014 is in werking getreden Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU L 124). Deze richtlijnwijziging heeft tot doel om de kwaliteit van het milieueffectbeoordelingsproces te verbeteren. Richtlijn 2014/52/EU kent een implementatietermijn van drie jaar.
Eén van de wijzigingen is artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van Richtlijn 2011/92/EU, waarin wordt voorgeschreven dat de opdrachtgever van een project de voor dit project relevante redelijke alternatieven moet beschrijven. Het in hoofdstuk 1, afdeling 3, van de Crisis- en herstelwet opgenomen mer-regiem zonder waarin verplicht alternatievenonderzoek (artikel 1.11 Chw) zal via een wetsvoorstel tot implementatie van Richtlijn 2014/52/EU worden gewijzigd.

Lopende de implementatietermijn kunnen via de aanwijzing voor bijlage II nieuwe projecten onder het lichtere mer-regiem van de Chw worden gebracht. Weliswaar geldt er volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie vanaf de dag van de publicatie van een richtlijn in het Publicatieblad van de EG tot het einde van de omzettingstermijn een onthoudingsverplichting (de zogenaamde Inter-environnement-regel)[1], maar Richtlijn 2014/52/EU bevat geen ‘standstill'-verplichting. Criterium is dat een lidstaat geen maatregelen mag nemen die ‘de verwezenlijking van de resultaten van deze richtlijn in gevaar brengen' of ‘waardoor de verwezenlijking van het door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig worden gedwarsboomd'. De aanwijzing van een beperkt aantal geselecteerde projecten (per tranche), die zullen (kunnen) voldoen aan het overgangsrecht van Richtlijn 2014/52/EU, valt niet onder deze Inter-environnement-regel.

Voor alle in tranches (bestaande en nieuw) aangewezen projecten geldt overeenkomstig het overgangsrecht van deze richtlijnwijziging dat vóór 16 mei 2017 één van de volgende voorbereidingsstadia moet zijn bereikt:

  1. De mer-beoordelingsprocedure is gedaan
  2. Een verzoek is gedaan om een advies over de reikwijdte en het detailniveau van het MER of
  3. Dat advies is al ambtshalve afgegeven
  4. Het MER is ingediend.