Versnelde behandeling beroep (artikel 1.6 Chw)
U vindt hier het jurisprudentieoverzicht voor de versnelde behandeling beroep (artikel 1.6 Chw) over de periode tot en met januari 2017.
Artikel 1.6 gaat daarbij onder andere over het niet ontvankelijk zijn van het beroep wegens ontbreken van beroepsgronden (artikel 1.6, lid 2 Chw). Het zogenoemde pro forma beroep. Dit gaat al dan niet samen met artikel 11 Besluit uitvoering crisis- en herstelwet (mededeling Chw van toepassing bij het genomen besluit en bij bekendmaking besluit).
Tot en met 31 januari 2017 namen wij alle uitspraken op waarin de Chw voorkwam. Gelet op de huidige gemiddelde aard van deze uitspraken is per 1 februari 2017 besloten om alleen nog de juridisch relevante en daardoor nieuwswaardige uitspraken op te nemen.
Het gaat alleen om uitspraken die afkomstig zijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
ABRvS, 19 augustus 2015, nr. 201408624/1/A1
Betreft het beroep tegen het besluit van 29 augustus 2013 van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van veertien windturbines.
Oordeel ABRvS:
Ingevolge artikel 1.6, vierde lid, van de Chw doet de bestuursrechter binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak. Zoals Windmolens Groetpolder terecht aanvoert heeft de rechtbank de termijn als bedoeld in artikel 1.6 van de Chw overschreden, nu de rechtbank geen uitspraak heeft gedaan binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn, te weten 19 april 2014. De in artikel 1.6 van de Chw gestelde termijn is een termijn van orde. Overschrijding ervan brengt niet mee dat de aangevallen uitspraak onrechtmatig is. Voorts gaat een vergelijking met de door Windmolens Groetpolder genoemde jurisprudentie over artikel 6 van het EVRM niet op, reeds nu de in artikel 6 van het EVRM bedoelde redelijke termijn voor het behandelen van het beroep en hoger beroep niet is overschreden.
ABRvS, 5 augustus 2015, nr. 201409071/1/R6
Betreft het beroep tegen het besluit van 29 september 2014 van de minister tot vaststelling van het “Tracébesluit Verruiming Vaarweg Eemshaven-Noordzee 2014”.
Oordeel ABRvS:
Niet in geding is dat de Chw van toepassing is op het tracébesluit. Ingevolge artikel 1.6, tweede lid, van de Chw is het beroep, in afwijking van artikel 6:6 van de Awb, niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet. In artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep moet bevatten. Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. Artikel 1.6, tweede lid, en artikel 1.6a van de Chw maken het voor Stadt Borkum en andere niet onmogelijk om beroep in te stellen. Reeds hierom faalt het betoog van de Stadt Borkum en andere dat het volkenrechtelijk gewoonterecht is geschonden. Zij zijn immers niet geschaad in hun rechtsbeschermingsmogelijkheden.
ABRvS, 24 juni 2015, nr. 201402270/1/R6
Betreft het beroep tegen het besluit van de gemeenteraad van Hattem tot vaststelling van het bestemmingsplan “Hattemse Loo”.
Oordeel ABRvS:
[appellant] en anderen betogen dat, doordat de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Awb heeft heropend, strijd is ontstaan met de uit artikel 1.6, vierde lid, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) voortvloeiende plicht om binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak te doen. Het plan maakt de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk, zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a van de Chw, afdeling 2 van hoofdstuk 1, waarvan artikel 1.6 onderdeel uitmaakt, op het bestreden besluit van toepassing is. Het verstrijken van de bedoelde termijn brengt niet met zich dat de Afdeling niet langer bevoegd is om uitspraak te doen op de beroepen.
ABRvS, 12 november 2014, nr. 201402491/1/R6
Betreft beroep tegen zes uitvoeringsbesluiten genomen behorende bij het besluit van 10 februari 2014 van de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu tot vaststelling van het rijksinpassingsplan "Hertogin Hedwigepolder".
Oordeel ABRvS:
[appellant sub 6] en [appellant sub 3] hebben niet nader geconcretiseerd met welke artikelen van het Verdrag van Aarhus of andere verdragen volgens hen strijd bestaat. De Afdeling heeft bij uit spraak van 17 november 2010 in zaak nr. 201004771/1/M2 reeds overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat artikel 1.6, tweede lid, en artikel 1.6a van de Chw buiten toepassing moeten blijven vanwege strijd met het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en artikel 3, derde lid, artikel 6, derde lid, artikel 8, en artikel 9, derde lid van het Verdrag van Aarhus. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding hier thans anders over te oordelen.
ABRvS, 20 augustus 2014, nr. 201306769/1/R6
Betreft beroep tegen het inpassingsplan "Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard" en het daarbij behorende exploitatieplan zoals vastgesteld door de provinciale staten van Zuid-Holland op 26 juli 2013.
Oordeel ABRvS:
De procedurebepalingen over beroep in afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw regelen op welke wijze de rechtmatigheid van een besluit, zoals het inpassingsplan, bij de bestuursrechter aan de orde kan worden gesteld. Voor deze procedure zijn met name de artikelen 1.6 en 1.6a van belang. Daarin is, kort weergegeven, bepaald dat beroepsgronden uitsluitend binnen de beroepstermijn mogen worden aangevoerd. In onder meer haar uitspraak van 17 november 2010, in zaak nr. 201004771/1/M2, heeft de Afdeling, kort weergegeven, geoordeeld dat deze bepalingen niet in strijd zijn met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de m.e.r.-richtlijn. In hetgeen de stichtingen en anderen hebben aangevoerd, onder meer over de omvang van het plan, ziet de Afdeling geen aanleiding om daar thans anders over te oordelen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen, aangezien redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de wijze waarop de gestelde vraag over de betrokken Unierechtelijke regel moet worden opgelost (arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, 283/81, EU:C:1982:335, Cilfit, punt 16; http://curia.europa.eu).
ABRvS, 6 augustus 2014, nr. 201400079/1/A1, 201400081/1/A1, 201400083/1/A1, 201400085/1/A1
Betreft hoger beroep tegen het besluit van 17 juli 2012 van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein om een omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van een woongebouw met maatschappelijke voorzieningen op de begane grond en 46 appartementen op de verdiepingen.
Oordeel ABRvS:
Nu de Chw afwijkt van het stelsel neergelegd in de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, kan bij een dergelijke schending van artikel 12 van het Besluit een belanghebbende in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het hoger beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd.
In dit geval is niet aannemelijk dat [appellant A] en [appellant B] dit wisten of konden weten. Dat de rechtbank in de tussenuitspraak van 5 maart 2013, in zaak nr. 12/3081-T, op het beroep van [appellant C] en [appellant D] wel heeft geoordeeld dat de Chw op de procedure van toepassing is, leidt niet tot die conclusie, nu dat oordeel niet in de uitspraken op de beroepen van [appellant A] en [appellant B] is gegeven. Bovendien is ook in de einduitspraak op het beroep van [appellant C] en [appellant D], met zaak nr. 12/3081-E, bij de vermelding van de rechtsmiddelen niet weergegeven dat in verband met de toepasselijkheid van de Chw de beroepsgronden direct in het hoger beroepschrift moeten zijn opgenomen.
Ook de mededeling van het college in het besluit van 17 juli 2012 over de toepasselijkheid van de Chw, maakt niet dat [appellant A] en [appellant B] daarvan redelijkerwijs op de hoogte konden zijn, gelet op de wisselende informatie hierover, waardoor die toepasselijkheid voor hen niet eenduidig kenbaar was. Ook de omstandigheid dat zij door een professionele rechtsbijstandverlener werden bijgestaan, maakt niet dat zij ondanks de tekortschietende rechtsmiddelenverwijzing in de einduitspraken van de rechtbank hadden moeten begrijpen dat de herstelmogelijkheid van artikel 6:6 van de Awb niet van toepassing was.
ABRvS, 4 juni 2014, nr. 201400716/1/A4
Betreft beroep tegen het besluit van 27 augustus 2013 van het dagelijks bestuur van Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht om het dijkverbeteringsplan Amstelkade vast te stellen.
Oordeel ABRvS:
In het besluit van 27 augustus 2013 zelf, noch in de rechtsmiddelenverwijzing, noch bij de bekendmaking van het besluit, is vermeld dat de beroepsgronden in het beroepschrift moeten zijn opgenomen. Evenmin is daarin vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend en dat de beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. Aldus heeft het dagelijks bestuur in strijd met artikel 11 van het Besluit gehandeld, zoals het ook heeft erkend.
Nu de Chw afwijkt van het stelsel neergelegd in de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, kan bij een dergelijke schending van artikel 11 van het Besluit een belanghebbende in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wel wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. In dit geval is niet aannemelijk geworden dat de belanghebbende dit wel wist of kon weten. Het enkele feit dat in dit geval is vermeld dat op het besluit de Chw van toepassing is en dat dit onder meer betekent dat bij het instellen van beroep de gronden van het beroep vóór het einde van de beroepstermijn moeten zijn ingediend leidt niet tot een ander oordeel. Immers ook in artikel 6:5 van de Awb is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep moet bevatten. Uit de enkele vermelding dat de Chw van toepassing is, hoefde [appellant] niet af te leiden dat de in artikel 6:6 van de Awb neergelegde herstelmogelijkheid in deze zaak niet bestond. Ook de omstandigheid dat [appellant] door een professionele rechtsbijstandverlener werd bijgestaan, maakt niet dat hij ondanks de tekortschietende rechtsmiddelenverwijzing had moeten begrijpen dat de herstelmogelijkheid van artikel 6:6 van de Awb niet van toepassing was. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte niet verschoonbaar geacht dat de beroepsgronden niet voor het einde van de beroepstermijn zijn ingediend en voorts [appellant] ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om alsnog de gronden van het beroep aan te voeren en het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
ABRvS, 5 februari 2014, nr .201303143/1/R4
Betreft beroep tegen het besluit van 29 januari 2013 van de gemeenteraad van de gemeente Korendijk om het bestemmingsplan "Uitbreiding Goudswaard" vast te stellen en om daarnaast geen exploitatieplan vast te stellen.
Oordeel ABRvS:
Vast staat dat in het bestreden besluit noch in de kennisgeving is vermeld dat de Chw van toepassing is op het onderhavige plan. Nu uit artikel 11 van het Besluit uitvoering volgt dat de toepasselijkheid van de Chw in het besluit en de kennisgeving dient te worden vermeld, is het besluit in strijd met artikel 11 van het Besluit uitvoering vastgesteld.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de schending van artikel 11 van het Besluit uitvoering met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Hiertoe overweegt zij als volgt. Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. In dit geval hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 3] tijdig beroep ingesteld en hebben zij in hun beroepschrift al hun beroepsgronden aangevoerd. Voorts bevat de kennisgeving een rechtsmiddelenclausule, waarin is vermeld dat belanghebbenden beroep kunnen instellen bij de Afdeling. Bij de Afdeling zijn geen andere beroepschriften ingekomen. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk dat belanghebbenden door schending van artikel 11 van het Besluit uitvoering zijn benadeeld.
ABRvS, 15 januari 2014, nr. 201306392/1/R2
Betreft beroep tegen het besluit van 23 april 2013 van de gemeenteraad van de gemeente Geldermalsen om het bestemmingsplan "De Lingewaarden" vast te stellen en om daarnaast geen exploitatieplan vast te stellen.
Oordeel ABRvS:
In het besluit, noch bij de rechtsmiddelenverwijzing die in de kennisgeving van het besluit is opgenomen, is toepassing gegeven aan artikel 11, tweede lid, van het Besluit uitvoering Chw.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 november 2011 in zaak nr. 201103127/1/T1/R2), kan, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb, een belanghebbende in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd, indien in de rechtsmiddelenverwijzing niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. Die situatie doet zich hier niet voor.
[appellant] is bij brief van de Afdeling van 17 juli 2013 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 14 augustus 2013 alsnog de gronden van het beroep aan te voeren, van welke gelegenheid [appellant] gebruik heeft gemaakt. Onder deze omstandigheden is het beroep tijdig van gronden voorzien, zodat het ontvankelijk is.
ABRvS, 25 september 2013, nr. 201211915/1/R4
Betreft beroep tegen het bestemmingsplan "Centrum 's-Gravenzande" zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Westland op 30 oktober 2012.
Oordeel ABRvS:
Uit artikel 1.6, tweede lid, van de Chw, gelezen in samenhang met artikel 1.6a van de Chw en de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en 6:6, aanhef onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is, indien de gronden van het beroep niet binnen de termijn voor het instellen van beroep zijn ingediend.
Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Het bestreden besluit is op 21 december 2012 ter inzage gelegd, zodat de beroepstermijn is aangevangen op 22 december 2012. De laatste dag van de beroepstermijn was 1 februari 2013. Het aanvullend beroepschrift van [appellant sub 2] en andere met daarin de gronden van hun beroep is op 1 februari 2013, derhalve vóór het verstrijken van de beroepstermijn, per fax bij de Afdeling ingekomen. Er bestaat dan ook geen aanleiding het beroep van [appellant sub 2] en andere niet-ontvankelijk te verklaren.
ABRvS, 31 juli 2013, nr. 201207003/1/A1
Betreft uitspraak in het kader van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van Zutphen betreffende een aantal uitvoeringsbesluiten van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn betreffende het perceel Spelderholt te Beekbergen
Oordeel ABRvS:
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 23 februari 2011 in zaak nr. 201007537/1; www.raadvanstate.nl) ligt het op de weg van de rechtbank om duidelijkheid te verschaffen over de rechtsmiddelen tegen een onder de reikwijdte van de Chw vallend besluit. Indien in de rechtsmiddelenverwijzing, zoals in dit geval, niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en daarom de beroepsgronden in het hogerberoepschrift moeten zijn opgenomen, kan een belanghebbende, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb en uit een oogpunt van kenbaarheid van wettelijke bepalingen, in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het hoger beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep geen gronden meer kunnen worden aangevoerd. Die situatie doet zich hier niet voor.
[appellante sub 1] en het college hebben bij brieven van 18 juli 2012 en 19 juli 2012 hoger beroep ingesteld en bij brieven van 15 augustus 2012 en 13 augustus 2012 aanvullende gronden ingediend. Hun is eerst bij brief van de Afdeling van 6 september 2012 medegedeeld dat op het hoger beroep het procesrecht zoals opgenomen in hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is. Onder deze omstandigheden moeten de hoger beroepen worden geacht tijdig van gronden te zijn voorzien, zodat deze ontvankelijk zijn.
ABRvS, 12 juni 2013, nr. 201110216/1/T1/R4
Betreft beroep tegen het bestemmingsplan "Hooghkamer 2011" en het gelijknamige exploitatieplan zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Teylingen op 23 juni 2011.
Oordeel ABRvS:
Niet in geschil is dat in het besluit, noch bij de bekendmaking van het besluit, is vermeld dat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is en dat de beroepsgronden in het beroepschrift dienen te worden opgenomen en deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 30 november 2011 in zaak nr. 201103127/1/T1/R2, kan een belanghebbende in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd, indien in de rechtsmiddelenverwijzing niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. Die situatie doet zich hier niet voor. De enkele omstandigheid dat [appellante sub 3] en [appellant sub 6] worden bijgestaan door professionele rechtsbijstandverleners maakt niet dat zij ondanks de beperkte rechtsmiddelenverwijzing toch hadden moeten uitgaan van toepasselijkheid van de Chw.
[appellante sub 3] en [appellant sub 6] zijn bij brieven van de Afdeling van 5 oktober 2011 onderscheidenlijk 6 oktober 2011 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 2 november 2011 onderscheidenlijk 3 november 2011 alsnog de gronden van het beroep aan te voeren, van welke gelegenheid zij gebruik hebben gemaakt. Onder deze omstandigheden hebben [appellante sub 3] en [appellant sub 6] de verzuimen tijdig hersteld, zodat geen aanleiding bestaat hun beroepen niet-ontvankelijk te verklaren.
ABRvS, 5 december 2012, nr. 201107432/3/R3
Betreft beroep tegen het bestemmingsplan "Hoge Hoek" zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Tilburg op 11 april 2011.
Oordeel ABRvS:
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 maart 2011 (zaak nr. 201006859/1/R2) ligt het op de weg van het bestuursorgaan om duidelijkheid te verschaffen over de rechtsmiddelen tegen een onder de reikwijdte van de Chw vallend besluit. Indien, zoals in dit geval, in de rechtsmiddelenverwijzing die in de kennisgeving van het besluit is opgenomen, niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen en na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd, kan een belanghebbende, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb, in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd en hij na afloop van de beroepstermijn de beroepsgronden aanvult. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden meer kunnen worden aangevoerd en aangevuld. Die situatie doet zich hier niet voor. De enkele omstandigheid dat [appellant sub 2] wordt bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, maakt niet dat hij ondanks de beperkte rechtsmiddelenverwijzing toch had moeten uitgaan van toepasselijkheid van de Chw.
De Afdeling heeft bij brief van 12 juli 2011 [appellant sub 2] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 9 augustus 2011 desgewenst alsnog de gronden van het beroep aan te voeren. Van die gelegenheid heeft [appellant sub 2] gebruik gemaakt. Onder deze omstandigheden moet het beroep geacht worden tijdig van gronden te zijn voorzien, zodat het ontvankelijk is.
ABRvS, 7 november 2012, nr. 201202930/1/R2
Betreft beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Oost Gelre van 14 februari 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Appartementencomplex Nieuwe Maat".
Oordeel ABRvS:
Indien, zoals in dit geval, in de rechtsmiddelenverwijzing die in de kennisgeving van het besluit is opgenomen, niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen en na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd, kan een belanghebbende, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb, in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd en hij na afloop van de beroepstermijn de beroepsgronden aanvult. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden meer kunnen worden aangevoerd en aangevuld. Die situatie doet zich hier niet voor. De enkele omstandigheid dat [appellant] en anderen worden bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, maakt niet dat zij ondanks de beperkte rechtsmiddelenverwijzing toch hadden moeten uitgaan van toepasselijkheid van de Chw. Voor zover Woningcorporatie ProWonen in dit verband wijst op de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2011 in zaaknr. 201010355/1/H2, wordt overwogen dat uit deze uitspraak volgt dat indien sprake is van bijstand door een professionele rechtsbijstandverlener dit niet zonder meer aan de verschoonbaarheid bij schending van een wettelijk voorschrift in de weg staat. Bij brief van de Afdeling van 22 maart 2012 zijn [appellant] en anderen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken na dagtekening daarvan desgewenst nadere gronden aan te voeren. Van die gelegenheid hebben [appellant] en anderen gebruik gemaakt. Onder deze omstandigheden moet het beroep geacht worden tijdig van gronden te zijn voorzien, zodat het ontvankelijk is.
ABRvS, 10 oktober 2012, nr. 201201329/1/R4
Betreft beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk van 14 december 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Bunderhof".
Oordeel ABrvS:
In het beroepschrift, bij de Raad van State tijdig ingekomen op 2 februari 2012, is onder andere vermeld dat volgens de Stichting in het bestreden besluit geen rekening is gehouden met compenserende en mitigerende maatregelen inzake natuurvriendelijke oevers aan de Omloopkade en inzake bescherming van de ringslang. Daarnaast is volgens het beroepschrift geen rekening gehouden met de gevolgen van en aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het opheffen van de onderbemalingen. Verder is in het beroepschrift vermeld dat volgens de Stichting het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat het in strijd is met een zorgvuldige voorbereiding van een besluit en een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt verwezen naar artikel 3:2 van de Awb en artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Naar het oordeel van de Afdeling bevat het beroepschrift de gronden van het beroep en voldoet het beroepschrift hiermee aan het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. [..] De Afdeling ziet in zoverre dan ook geen aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
ABRvS, 25 juli 2012, nr. 201113483/1/R4
Betreft beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Emmen van 29 september 2011, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Emmen, Oude Meerdijk".
Oordeel ABRvS:
In het beroepschrift is een aantal beroepsgronden vermeld, waarbij appellante tevens heeft verwezen naar de zienswijzen die zij naar aanleiding van het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de Afdeling voldoet het beroepschrift hiermee aan het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het beroep met toepassing van artikel 1.6, tweede lid, van de Chw niet-ontvankelijk te verklaren.
ABRvS, 11 juli 2012, nr. 201201603/1/R2
Betreft beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Nieuwegein van 21 december 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lekboulevard-Hoog Zandveld Centrum".
Oordeel ABRvS:
Het voeren van overleg in de voorbereidingsfase maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Dat geen overleg is gevoerd met omwonenden heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Voorts vereist die bestemmingsplanprocedure niet dat de zienswijzen van omwonenden worden voorgelegd aan een onafhankelijke commissie. De raad heeft dan ook in redelijkheid niet een dergelijke commissie ingeschakeld. Overeenkomstig artikel 11, tweede lid, van het Besluit uitvoering Chw is in de rechtsmiddelenverwijzing van het besluit vermeld dat de Chw daarop van toepassing is en dat daarom in het beroepschrift de beroepsgronden moeten zijn opgenomen. De raad heeft derhalve tijdig bekendgemaakt dat de Chw op het besluit van toepassing is. Verder heeft de raad erop gewezen dat ook tijdens de informatieavond van 30 mei 2011 is vermeld dat de Chw op het plan van toepassing is. Gelet op het voorgaande falen deze betogen van appellanten.
ABRvS, 7 december 2011, 201011757/1/R1 en 201012728/1/R1
Betreft beroep tegen het door Gedeputeerde staten van Limburg op 7 oktober 2010 vastgestelde besluit Hogere Waarden op grond van artikel 110a van de wet geluidhinder en het op 8 oktober 2010 door Provinciale Staten vastgestelde provinciale inpassingsplan "Buitenring Parkstad Limburg"
Oordeel ABRvS:
Een van de (vele) appellanten [sub 109] heeft geen gronden in zijn beroepschrift opgenomen. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld, dat appellant niet in verzuim is geweest
ABRvS, 14 december 2011, nr. 201106769/1/H1
Betreft één van vier afzonderlijke hoger beroepszaken tegen vier afzonderlijke uitspraken van de rechtbank Utrecht over hetzelfde besluit d.d. 21 juni 2010 van het college van B&W van de gemeente Houten tot verlening van de vrijstelling (op grond van artikel 19 WRO) en bouwvergunning voor het plaatsen van 3 windturbines (totaal 6 Mw), een inkoopstation en bijhorende werken.
Oordeel ABRvS:
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 november 2010 in zaak nr. 201004771/1/M2) tast artikel 1.6, tweede lid, van de Chw, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, het recht op toegang tot de rechter niet in de kern aan. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, is voorts geen grond gelegen voor het oordeel dat met betrekking tot artikel 1.6, tweede lid, van de Chw niet aan de evenredigheidseis van het EVRM wordt voldaan. Dat de beroepstermijn te kort zou zijn om rapporten te produceren dan wel te weerleggen neemt niet weg dat in het beroepschrift beroepsgronden kunnen worden geformuleerd.
ABRvS, 30 november 2011, nr. 201103127/1/T1/R2
Betreft tussenuitspraak in beroep tegen het op 29 november 2010 door de raad van de gemeente Wageningen vastgestelde bestemmingsplan "Kortenoord".
Oordeel ABRvS:
In kennisgeving van het besluit is weliswaar genoemd, dat in het beroepschrift de gronden dienen te worden opgenomen, maar artikel 11 van het Besluit uitvoering Chw is in die kennisgeving niet uitgevoerd. Appellante hoefde niet te begrijpen, dat artikel 6.5 Awb door artikel 1.6 Chw opzij gezet zou worden.
Vervolgens wordt door ABRvS aan de gemeenteraad opgedragen een nader onderzoek te doen met betrekking tot een bepaald plandeel en het besluit op dit punt alsnog toereikend te motiveren, dan wel het besluit te wijzigen, zonder dat toepassing hoeft et worden gegeven aan afdeling 3.4 Awb (uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure).
ABRvS, 3 augustus 2011, nr. 201009334/1/R3
Betreft beroep tegen het besluit van 13 juli 2010 van de Raad tot vaststelling van een bestemmingsplan in de gemeente Schimmert.
Oordeel ABRvS:
Indien in de rechtsmiddelenverwijzing die in de kennisgeving van het besluit is opgenomen, niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen en dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden meer kunnen worden aangevoerd kan een belanghebbende, nu afgeweken wordt in de Chw van de Awb, in beginsel niet worden tegengeworpen, dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd en dat hij naar afloop van de beroepstermijn de beroepsgronden aanvult.
ABRvS, 27 juli 2011, nr. 201100836/1/R1
Betreft beroep tegen eendoor de raad van de gemeente Castricum op 18 november 2010 vastgesteld bestemmingsplan.
Oordeel ABRvS:
Het plan voorziet in de mogelijkheid van de bouw van 75 woningen. Categorie 3.1 van bijlage I van de Chw is van toepassing. Artikel 1.6, lid 2, Chw is van toepassing. Indien in de rechtsmiddelenverwijzing zoals bedoeld in artikel 11 van het Besluit uitvoering Chw niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen, kan een belanghebbende in beginsel niet worden tegengeworpen, dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Bij brief van de ABRvS d.d. 19 januari 2011 is eerst medegedeeld, dat het beroep gericht is tegen een besluit dat onder de Chw valt en dat uiterlijk tot 15 februari 2011 gelegenheid wordt geboden alsnog de gronden van het beroep aan te voeren. De gronden zijn vervolgens ingediend. Onder die omstandigheden moet het beroep geacht worden tijdig van gronden te zijn voorzien, zodat het ontvankelijk is.
ABRvS, 6 juli 2011, nr. 201009980/1/M2
Betreft beroep tegen het op 2 september 2010 door de Minister van V&W (thans van I&M) vastgestelde Tracébesluit A4 Delft - Schiedam
Oordeel ABRvS:
Het tracébesluit is een besluit waarop afdeling 2 van hoofdstuk 1 Chw van toepassing is. Artikelen 1.6 en 1.6a Chw zijn, onder verwijzing naar eerdere uitspraak d.d. 17 november 2010, 201004771/1/M2, niet in strijd met het EVRM, noch met het Verdrag van Aarhus. Artkelen 1.6 en 16.a Chw en afdeling 3 (m.e.r.) van hoofdstuk 1 Chw zijn van toepassing.
ABRvS, 2 maart 2011, nr. 201006859/1/R2
Betreft beroep tegen op 29 april 2010 vastgesteld bestemmingsplan in de gemeente Maasdriel
Oordeel ABRvS:
Indien rechtsmiddelenverwijzing niet is vermeld, zijn latere beroepsgronden na 6 weken beroepstermijn in principe ontvankelijk, tenzij appellant wist of kon weten, dat na de beroepstermijn geen gronden meer konden worden ingediend. Dat is hier niet het geval. Extra termijn is gegund bij latere mededeling, dat het besluit onder de werking van afdeling 2 van hoofdstuk 1 Chw valt.
ABRvS, 23 februari 2011, nr. 201007537/1/H1
Betreft hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank d.d. 22 juni 2010 tot niet ontvankelijk verklaren van een ingesteld beroep.
Oordeel ABRvS:
Indien in de rechtsmiddelenverwijzing van het vonnis van de rechtbank niet is vermeld, dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het hogerberoepschrift moeten worden opgenomen, kan een belanghebbende, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb en uit een oogpunt van kenbaarheid van wettelijke bepalingen in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het hoger beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Dit is slechts anders indien aannemelijk is, dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van het hoger beroep geen gronden konden worden aangevoerd. Die situatie doet zich hier niet voor.
[appellant] en anderen hebben bij brief van 2 augustus 2010 een voorlopig hogerberoepschrift en bij brief van 25 augustus 2010 een aanvullend hogerberoepschrift ingediend. Hun is eerst bij brief van de Afdeling van 12 november 2010 medegedeeld dat op het hoger beroep het procesrecht zoals opgenomen in hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is. Onder deze omstandigheden moet het hoger beroep worden geacht tijdig van gronden te zijn voorzien, zodat het ontvankelijk is.
Beroep verder op andere gronden niet ontvankelijk verklaard.
ABRvS, 14 oktober 2010 nr. 201004771/5/M2
Betreft verzet tegen uitspraak van ABRvS d.d. 1 september 2010, waarbij appellant niet ontvankelijk is verklaard omdat hij het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan.
Oordeel ABRvS:
In beroepsprocedures waarop het procesrecht van de Chw van toepassing is, is de rechter verplicht om binnen een korte termijn uitspraak te doen in zaken die in de regel omvangrijk en bewerkelijk zijn. Artikel 1.6 Chw bepaalt hierom dat die beroepen versneld moeten worden behandeld. Het gunnen van een tweede termijn voor het voldoen van het griffierecht verdraagt zich hiermee niet.