Inleiding
Resultaten
Ja. De codering geeft aan vanuit welke wetgeving het voorschrift is opgenomen. Daaraan is gerelateerd welke overheidsdiscipline in de uitvoering, vergunningverlening, toezicht of advisering over het voorschrift in beginsel voorziet.
- Wabo= Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
- Arbo = Inspectie SZW
De codering Arbo geeft aan dat de voorschriften hun oorsprong vinden in de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie SZW voert daarop controles uit. De codering Wabo geeft aan dat de voorschriften hun oorsprong vinden in de Wabo waarin zowel bouw- als milieuvergunningen (voorheen Wm) zijn gecombineerd. In de meeste gevallen is de gemeente het bevoegd gezag voor de Wabo. De provincies zijn voor de meeste grote en risicovolle bedrijven het bevoegd gezag. Voor de uitvoering van de milieu taken wordt gebruik gemaakt van regionale uitvoeringsdiensten (RUD).
Vindplaats
- PGS15:2016 paragraaf 0.4
- PGS15:2011 paragraaf 0.2.3
De ondergrens voor een combinatie van stoffen moet op 100% worden gezet.
Voorbeelden:
- 12,5 liter CMR (Carcinogeen, Mutageen, Reprotoxisch)-stof (=50% van de ondergrens) plus 5 liter klasse 3, verpakkingsgroep II (=20% van de ondergrens) plus 50 liter klasse 8 (=20% van de ondergrens) maakt een totaal van 90% waardoor de PGS 15 niet van toepassing is.
- Als 25 liter CMR-stof wordt opgeslagen (100% van de ondergrens), dan heeft dat tot gevolg dat door toevoeging van elke andere hoeveelheid van een andere stofklasse de totale ondergrens van 100% wordt overschreden en de PGS 15 van toepassing is.
Vindplaats
- PGS 15: 2016 Tabel 1.2
- PGS 15: 2011 Tabel 1.2
Het vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen wordt door bijzondere bepalingen van hoofdstuk 3.3 ADR gedeeltelijk of geheel van de voorschriften van het ADR vrijgesteld. Deze vrijstelling is van toepassing als bij de positie van de overeenkomstige gevaarlijke goederen in kolom (6) van hoofdstuk 3.2 ADR, tabel A, de bijzondere bepaling is opgenomen.
Zijn gevaarlijke stoffen in een originele en gesloten LQ-verpakking opgeslagen (zie hoofdstuk 3.4 van het ADR)? Dan geldt een aanvullende vrijstelling tot in totaal de dubbele hoeveelheid van de in tabel 'te hanteren ondergrenzen en vrijstellingen' genoemde ondergrenzen.
De dubbele hoeveelheid mag ook worden toegepast op gevaarlijke stoffen die vallen onder regime van vrijgestelde hoeveelheden (zie hoofdstuk 3.5 van het ADR).
Vindplaats
- PGS 15:2016 tabel 1.2
- PGS 15:2011 tabel 1.2
Bepalend is of een gewasbeschermingsmiddel of biocide (voorheen bestrijdingsmiddel) onder het ADR valt of een CMR (Carcinogeen, Mutageen, Reprotoxisch)-stof is. Indien dat niet het geval is, dan kan een gewasbeschermingsmiddel of biocide als 'aanverwante stof' wel gezamenlijk met gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.
Op opslag onder de 400 kg is de zorgplichtbepaling vanuit de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden van toepassing.
Meer over de ADR is te vinden op website Inspectie Leefomgeving en transport
Vindplaats
PGS15:2005 tabel 2
PGS15:2011 tabel 1.1
Nee, opslagtanks met gevaarlijke stoffen vallen niet onder de PGS 15, want dit zijn geen verpakkingen. Opslagtanks zijn gedefinieerd in het activiteitenbesluit als: “Vormvaste opslagvoorziening voor gas met een inhoud van ten minste 150 liter of een vormvaste opslagvoorziening voor vloeistof met een inhoud van ten minste 300 liter, uitgezonderd een intermediate bulk container die voldoet aan hoofdstuk 6.5 van het ADR. Ze Voor opslagtanks gelden andere PGS-richtlijnen (zie de website van de PGS beheerorganisatie (zie de website van de PGS beheerorganisatie)".
Nee, dit kunt u met de tabel van overheersende gevaren bepalen (ADR tabel 2.1.3.10 pagina 113).
In zijn algemeenheid kunnen namelijk geen uitspraken gedaan worden welk gevaar (bijvoorbeeld: ontvlambaarheid, giftigheid of corrosiviteit) voor wat betreft een klasse-indeling prevaleert. Dit hangt bijvoorbeeld voor de giftigheid af van de blootstellingroute (via de huid, mond, of ademhaling) en voor zowel de giftige als corrosieve producten of het een vaste stof of een vloeistof is.
Achtergrond van deze vraag
In PGS 15:2016 staat in paragraaf 1.5 ‘gemotiveerd afwijken’ hierover het volgende:
‘Voor de toepassing van PGS 15 geldt, naast het gelijkwaardigheidsbeginsel zoals beschreven in paragraaf 1.4 van deze richtlijn, de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de voorschriften van PGS 15. Bij gemotiveerd afwijken worden andere voorschriften of eisen gesteld dan in PGS 15 aangegeven, waarbij het mogelijk is om een ander veiligheidsniveau (hoger of lager) voor te schrijven of toe te staan voor een bepaalde specifieke situatie. Gemotiveerd afwijken mag worden toegepast op alle voorschriften in deze richtlijn. Het moet aantoonbaar zijn, dat redelijkerwijs niet voldaan kan worden aan de desbetreffende voorschriften of eisen. Aangegeven moet worden welke maatregelen of voorzieningen dan wel worden getroffen en hoe deze bijdragen aan de veilige opslag van gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen. Indien gemotiveerd wordt afgeweken kunnen deze andere voorschriften worden vastgelegd in bijvoorbeeld de omgevingsvergunning of maatwerkvoorschriften bij vergunningvrije bedrijven. Voorbeelden van situaties waar gemotiveerd wordt afgeweken, of voorschriften waarvan bekend is dat gemotiveerd afwijken vaker voorkomt zullen worden gegeven op de website van InfoMil onder vragen en antwoorden PGS richtlijnen’.
In de praktijk wordt ook de term ‘maatwerk’ gebruikt voor ‘gemotiveerd afwijken’. Deze voorbeelden staan hieronder weergegeven.
Voorbeelden van gemotiveerd afwijken
Hoeveelheid gevaarlijke stoffen inpandige opslag (voorschrift 3.2.4)
vs 3.2.4 In een inpandige opslagvoorziening mag ten hoogste:
- 2 500 kg verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen aanwezig zijn, of
- 10 000 kg onbrandbare of niet brandonderhoudende verpakte gevaarlijke stoffen van uitsluitend ADR-klasse 8, verpakkingsgroep II of III zonder bijkomend gevaar, of ADR-klasse 9 of een combinatie van ADR-klasse 8 verpakkingsgroep II of III zonder bijkomend gevaar en ADR-klasse 9.
Door gemotiveerd afwijken kan je een grotere hoeveelheid toestaan (tot maximaal 10 000 kg). Er zijn zo nodig extra maatregelen of voorzieningen aangebracht ter beperking van de risico’s. De aanvullende maatregelen of voorzieningen zijn afhankelijk van de hoeveelheden opgeslagen stoffen, de brandbaarheid, giftigheid, enz. Hiervoor kun je aansluiten bij de methodiek en grenswaarden in de tabellen 4.1 en 4.2 van de PGS 15:2016. Een gecertificeerde brandmeldinstallatie (BMI) volgens NEN 2535 met doormelding naar een 24-uurs bezette post voldoet hier in de meeste gevallen aan. In combinatie met de BMI, is ook toetreding van het pand (bijv. door sleutelkluis) geregeld.
Opslag op een verdieping (Voorschrift 3.2.5)
vs 3.2.5 Op een verdieping van een gebouw mag maximaal 500 kg of 500 l verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen worden opgeslagen. Hierbij wordt een kelder wel als een verdieping beschouwd en de begane grond van een gebouw niet.
Net zoals bij andere voorschriften mag je van dit voorschrift onder voorwaarden gemotiveerd afwijken. De verwachting is dat dit bij een beperkt aantal bedrijven nodig is. Het gaat dan vooral om grote en complexe bedrijven waar men werkt met interne werkprocedures voor arbeids- en milieuveiligheid. Het stellen van aanvullende eisen gaat over de brandwerende voorzieningen of branddetectie en de aanwezigheid van opgeleid en getraind deskundig personeel binnen de inrichting. Bij de beoordeling van gemotiveerd afwijken spelen ook de staat van onderhoud van het gebouw, de brandcompartimenten, de losse brandveiligheidskasten, maar ook de installaties en organisatie van het bedrijf een rol. Voor de toetsing en borging van de voorschriften kun je (deels) aansluiten bij de ontwikkelingen van de IBB (Integrale Brandveiligheid Bouwwerken). Het model IBB is te vinden op de website van BrandweerKennisNet (http://www.brandweerkennisnet.nl, zoekterm: IBB).
Brandveiligheidskasten op een verdieping (voorschrift 3.3.3)
vs 3.3.3 Op een verdieping mogen per brandcompartiment maximaal twee brandveiligheidsopslagkasten worden opgesteld. Hierbij wordt een kelder wel als een verdieping beschouwd en de begane grond van een gebouw niet. Dit voorschrift is niet van toepassing indien uitsluitend gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 8, verpakkingsgroep II of III, zonder bijkomend gevaar en/of ADR-klasse 9 worden opgeslagen.
Het is mogelijk om gemotiveerd af te wijken van voorschrift 3.3.3. De voorwaarde is het stellen van aanvullende eisen aan de brandwerende voorzieningen, branddetectie en/of de aanwezigheid van opgeleid en getraind deskundig personeel binnen de inrichting.
De verwachting is dat dit bij een beperkt aantal bedrijven (met name laboratoria en ziekenhuizen) nodig is. Het gaat dan vooral om bedrijven waar men werkt met interne werkprocedures voor arbeids- en milieuveiligheid. Bij de beoordeling van voorschriften bij het gemotiveerd afwijken spelen ook de staat van onderhoud van het gebouw, de brandcompartimenten de losse brandveiligheidsopslagkasten, maar ook de installaties en organisatie van het bedrijf een rol.
Wekzaamheden in de opslagvoorziening (voorschrift 3.4.1)
vs 3.4.1 In een opslagvoorziening zijn werkzaamheden ten behoeve van monstername en ter bestrijding van een lekkage of calamiteit toegestaan. Ompakwerkzaamheden mogen slechts plaatsvinden indien de primaire verpakking niet wordt geopend.
Als binnen een opslagvoorziening aftap- of overtapwerkzaamheden nodig zijn, kan dit onder voorwaarden door gemotiveerd afwijken. Het stellen van aanvullende eisen gaat over het beperken van mogelijke blootstelling, verhoogd brandgevaar en ongevallenrisico’s. Indien in een ruimte zowel opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen als aftap of overtapwerkzaamheden van gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen plaatsvinden, is er geen sprake meer van een opslagvoorziening. In PGS 15 is hiermee geen rekening gehouden. In dergelijke situaties kunnen voorschriften voor een deel worden ontleend aan PGS 15, aanvullend behoren extra voorschriften in verband met mogelijke blootstelling, verhoogd brandgevaar en ongevallenrisico’s te worden overwogen.
Transportmiddelen in de opslagvoorziening (voorschrift 3.4.6)
vs 3.4.6 De bewegingen en verblijfduur van gemotoriseerde transportmiddelen in opslagvoorzieningen moeten tot een minimum worden beperkt en moeten uitsluitend ten dienste staan van ter plaatse noodzakelijke werkzaamheden.
Het stallen en/of opladen van gemotoriseerde transportmiddelen in een opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen is een activiteit waardoor het risico toeneemt en kan onder voorwaarden, bv. indien het bedrijf over maar één ruimte beschikt waar alle activiteiten plaatsvinden, door gemotiveerd afwijken worden toegestaan. Als gevolg van opladen kunnen explosieve atmosferen worden gevormd. Zonering kan dan leiden tot maatregelen om ontstekingsgevaar te voorkomen. Deze maatregelen zullen dan genomen moeten worden.
Opstellingsplaats brandveiligheidskast (voorschrift 6.3.5)
vs 6.3.5 De opstellingsplaats van een brandveiligheidsopslagkast voldoet aan de volgende eisen:
- de brandveiligheidsopslagkast bevindt zich op maximaal 5 m van een buitendeur. Op de deur is het gevaarsymbool voor drukhouders (NEN-EN-ISO 7010 W029, inclusief relevante bijkomend gevaren conform NEN-EN-ISO 7010 of GHS) aangebracht;
- de brandveiligheidsopslagkast bevindt zich niet in een kelder, of op een verdieping.
De verwachting is dat gemotiveerd afwijken bij een beperkt aantal bedrijven (met name laboratoria en ziekenhuizen) nodig is. Bij dergelijke bedrijven gaat het dan voornamelijk om bedrijven waar men werkt met interne werkprocedures voor arbeids- en milieuveiligheid. Bij de beoordeling van de eisen bij het gemotiveerd afwijken spelen ook de staat van onderhoud van het gebouw, de brandcompartimenten, de losse brandveiligheidsopslagkasten, maar ook de installaties en organisatie van het bedrijf een rol. Voor de toetsing en borging van de voorschriften kun je (deels) aansluiten bij de ontwikkelingen van de IBB (Integrale Brandveiligheid Bouwwerken).
Nee, niet altijd. Dit hangt af van de hoeveelheid en de aard van de stof die wordt opgeslagen.
Als minder dan 400 kg wordt opgeslagen, dan valt de opslag niet onder de reikwijdte van de PGS 15, ook als de stof ADR-geclassificeerd of een CMR-stof is.
Bij de opslag van 400 kg of meer, is de vraag of de stof onder het ADR valt of een CMR (Carcinogeen, Mutageen, Reprotoxisch)-stof is. In dat geval is de PGS 15 van toepassing net als bij andere ADR-geclassificeerde stoffen en CMR-stoffen.
Als dat niet het geval is, dan mag een gewasbeschermingsmiddel of biocide als 'aanverwante stof’ gezamenlijk met gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, maar dit is niet verplicht.
Vindplaats
PGS15:2016 tabel 1.1
PGS15:2011 tabel 1.1