Voorschriften voor de opslag van gasflessen

Dit is een oude versie van de PGS15, deze pagina wordt niet meer geactualiseerd. Kijk op de IPLO-website voor de actuele handleiding van de PGS 15 - versie 2021.

Let op: U bekijkt nu de handleiding PGS 15 versie 2011. Ga hier naar handleiding PGS 15 versie 2016.

Opslagvoorziening

Voor een opslagvoorziening voor gasflessen gelden voor een groot deel de eisen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen uit hoofdstuk 3 van PGS 15, met uitzondering van de paragrafen:

3.3 Kwaliteit van de vloeren
3.8 Voorkomen van verontreinigd hemelwater
3.9 Productopvang
3.10 Brandveiligheidsopslagkasten (is voor gasflessen namelijk apart geregeld in paragraaf 6.3)
3.12 Onverenigbare combinaties
3.13 Gebruik opslagvoorziening
3.14 Incidenten met gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen
3.24 Nooddouche en oogspoelvoorziening

Paragraaf 6.2 van PGS 15 geeft vervolgens aanvullende voorschriften, specifiek voor de opslag van gasflessen. Gasflessen met een gezamenlijke waterinhoud van meer dan 125 liter moeten in een opslagvoorziening worden opgeslagen. Hiervoor geldt een uitzondering voor gasflessen (dus ook gasflesbatterijen) welke gezien kunnen worden als werkvoorraad en die zijn aangesloten op een verzamelleiding. In een opslagvoorziening mogen geen andere zaken worden opgeslagen, dat geldt niet voor de goederen die voor het beheer van gasflessen functioneel zijn. Ook de opslag van lege gasflessen dient te voldoen aan de voorschriften welke zijn gesteld voor de opslag van gasflessen.

Opmerking: In een lege gasfles kun nog restanten gas aanwezig zijn waardoor er nog steeds sprake kan zijn van de gevaren.  Als een gasfles niet meer is voorzien van een afsluiter, is er geen sprake meer van een gasfles, maar van een ijzeren cilinder. Er zijn dan ook geen gevaaraspecten meer waardoor opslag volgens de eisen van de PGS 15 niet noodzakelijk is.

De voorschriften welke zijn gesteld in paragraaf 6.2. hebben onder andere betrekking op afstandseisen en eisen aan gevels waar gasflessen tegen worden opgeslagen. Ook afstandseisen tot aan de grens van de inrichting en de afstand tot een bouwwerk of brandbaar object binnen de inrichting worden geregeld. Van de afstandseisen zoals genoemd in de voorschriften 6.2.4. en 6.2.5 kan worden afgeweken als de maximale stralingsbelasting aantoonbaar niet hoger kan zijn dan 10 kw/m2.

Tussen een gasflessenopslag en de erfgrens, bouwwerken en brandbare objecten binnen de inrichting moet voldoende weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo) aanwezig zijn, waarbij het aanhouden van afstand bijdraagt aan de vereiste wbdbo (zie tabel 6.1 van paragraaf 6.2 in PGS 15). Bij een wbdbo van 60 minuten kan de afstand in alle gevallen worden teruggebracht tot 0 meter. Bij een afstand van meer dan 10 meter vervallen de eisen voor de wbdbo. De afstandseisen zijn verder afhankelijk van de totale inhoud van de gasflessen.

Als gasflessen tegen een gevel zijn geplaatst (en de afstand daarom 0 meter is) moet de gevel een brandwerendheid bezitten zoals in de volgende figuur is aangegeven. Als de gevel lager is dan vier meter, dan geldt de eis voor de brandwerendheid tot aan de daklijn.

20180716 DEF Gasflessenopslag tekening H6

Als in de gevel ramen, deuren of andere objecten aanwezig zijn welke afbreuk doen aan de brandwerendheid, kan door middel van het aanbrengen van een brandwerend afdak of brandwerende zijschotten een situatie met gelijkwaardig veiligheidsniveau worden verkregen.

Daarnaast zijn de voorschriften met name bedoeld om de gasflessen te beschermen tegen invloeden van buitenaf, en bepalen in onder andere het volgende:

  • De totale waterinhoud van een gasflessenbatterij mag niet meer bedragen dan 3.000 liter (voor giftige gassen ADR klasse 2 is dit maximaal 1.000 liter).
  • De vloer van de opslagvoorziening mag niet lager zijn dan omliggende vloeren en het maaiveld, moet vlak zijn en van onbrandbaar materiaal. Ook moet voorkomen worden dat gas zich kan ophopen onder de vloer van de opslagplaats.
  • Het stapelen van gasflessen is alleen toegestaan als de constructie van de gasflessen hierin voorziet.
  • Gassen met vergelijkbare gevaarseigenschappen moeten bij elkaar worden geplaatst.
  • Bij opslag van brandbare gassen die zwaarder zijn dan lucht (zoals propaan en butaan) moet een afstand tot kelderopeningen en aanzuigopeningen van ventilatiesystemen worden aangehouden.
  • Van een inpandige opslagvoorziening moet tenminste 1 wand een buitenwand zijn en moet in die wand tenminste 1 deur aanwezig te zijn. Doel van dit voorschrift is dat bijvoorbeeld de brandweer de mogelijkheid heeft om in geval van een calamiteit de gasflessen naar buiten/naar een veilige omgeving kan brengen, of de gasflessen kan koelen.

Volgens  PGS 15 is het niet noodzakelijk om gasflessen tegen weersinvloeden te beschermen. Dit is een wijziging ten opzichte van vroegere inzichten. Reden hiervoor is, dat de risico's van gasflessen hoofdzakelijk worden bepaald door hitteaanstraling als gevolg van een brand in de omgeving. Weersinvloeden vormen een verwaarloosbaar risico.

Gasflessen aan verzamelleiding

PGS 15 geldt niet voor gasflessen die zijn aangesloten op een verzamelleiding, tenzij deze verzamelleiding is gesitueerd in een opslagvoorziening waar ook niet aangesloten gasflessen aanwezig zijn. Voor de aangesloten gasflessen gelden voor plaatsing, ruimtelijke scheiding en dergelijke dezelfde voorschriften als voor gasflessen welke niet aan het leidingnet zijn gekoppeld. Daarnaast gelden voor gasflessen aan een leidingnet aanvullende eisen voor appendages en het leidingwerk. Dit valt buiten de reikwijdte van PGS 15. Voorschrift 6.2.11 van PGS 15 over het verbod tot het openen van afsluiters geldt dan  niet.