Luchtvoorschriften voor op- en overslaginstallaties voor benzine
Deze pagina geeft een toelichting op de voorschriften bij de op- en overslagslaginstallaties voor benzine. Zie voor meer informatie over het toepassingsgebied de algemene pagina op- en overslag benzine.
Bij een terminal met een opslaginstallatie van benzine kunnen emissies van benzinedampen voorkomen. De Activiteitenregeling stelt eisen om de VOS emissie van deze dampen te beperken.
- Kleur bovengrondse opslagtank
- Tank met uitwendig drijvend dak
- Eisen aan opslaginstallatie vergund voor of na 31 december 1995
- Beoordeling prestaties afdichtingen
- Dampterugwinningsinstallatie
- Terminals met een debiet van minder dan 25.000 ton per jaar
- Laaddebiet, piekbelasting terminal en eisen laadportaal
- Vullen van een tankwagen
- Mobiele tanks: eisen bij vullen langs de bovenzijde
- Meten benzinedampen
- Lekcontrole
- Maatwerk
- Implementatie in Nederland
Kleur bovengrondse opslagtank
De kleur van de opslagtank reflecteert minimaal 70 procent van de stralingshitte (artikel 5.40 Activiteitenregeling). In de praktijk zal dit een lichte kleur zijn. Lichte kleuren beperken de opwarming van de tank door zonlicht. Hierdoor verdampt er minder benzine. Het schilderen vindt plaats bij een periodieke onderhoudsbeurt van de tank.
De eis voor de kleur van een opslagtank geldt niet als de tank in verbinding staat met een dampterugwinningseenheid. Deze dampterugwinningseenheid moet in dat geval wel voldoen aan de eisen voor overslaginstallaties.
Tank met uitwendig drijvend dak
Een tank met een uitwendig drijvend dak heeft een primaire afdichting. Deze primaire afdichting dicht de ringvormige ruimte tussen de tankwand en de buitenste rand van het drijvende dak af. Daarboven zit een secundaire afdichting. De afdichtingen houdt minimaal 95% van de damp vast. Dit staat in artikel 5.41 van de Activiteitenregeling.
Eisen aan opslaginstallatie vergund voor of na 31 december 1995
Artikel 5.42 en 5.43 van de Activiteitenregeling stellen eisen aan opslaginstallaties. Een opslaginstallatie bestaat uit:
- een tank met een vast dak die in verbinding staat met een dampterugwinningseenheid, of
- een tank met een uitwendig of inwendig drijvend dak met een primaire en/of secundaire afdichting. De afdichting houdt minimaal 95% van de damp vast bij opslaginstallataties die vergund zijn na 31 december 1995. De afdichting houdt minimaal 90% van de damp vast bij opslaginstallataties die vergund zijn voor 31 december 1995.
Er geldt een uitzondering voor tijdelijke opslag in tanks met een vast dak. Het gaat hierbij om tijdelijke dampopslag die is toegestaan op terminals met een debiet van minder dan 25.000 ton per jaar. Hiervoor gelden de eisen voor dampterugwinning of dampbeheersing niet. Dit staat in artikel 5.44 van de Activiteitenregeling.
Beoordeling prestaties afdichtingen
De volgende factsheets geven informatie over de beoordeling van de prestaties van de voorzieningen:
- factsheet LF6: ‘Efficiënte seals voor uitwendig drijvende dekken' (pdf, 1.5 MB)
- factsheet LF12: ‘Inwendig drijvende dekken: constructie' (1992) (pdf, 1.2 MB)
- factsheet LF22: ‘IDD's: Performance en Controle' (1995) (pdf, 1 MB)
Ook het Meetprotocol voor lekverliezen geeft bruikbare informatie.
Dampterugwinningsinstallatie
Het bedrijf wint dampen tijdens het vullen van een mobiele tank terug via een dampdichte leiding naar een dampterugwinningsinstallatie. Het bedrijf kan de teruggewonnen dampen hergebruiken als brandstof.
Deze verplichting geldt niet voor:
- Het vullen van een tankwagen langs de bovenzijde
- Als het bedrijf een dampverbrandingseenheid gebruikt. Dit mag alleen als dampterugwinning onveilig of technisch onmogelijk is vanwege de hoeveelheden retourdamp.
Dit staat in artikel 5.55 lid 1, 2 en 4 van het Activiteitenbesluit.
De gemiddelde concentratie dampen in de afvoer van een dampterugwinningseenheid is maximaal 35 g/Nm3 gedurende één uur. Op deze concentratie vindt een correctie plaats voor de verdunning tijdens de behandeling. Deze eis geldt ook als het bedrijf een dampverbrandingseenheid gebruikt. Dit volgt uit artikel 5.56 van het Activiteitenbesluit.
Terminals met een debiet van minder dan 25.000 ton per jaar
Terminals met een debiet van minder dan 25.000 ton per jaar hebben een beperkte benzineoverslag. Het bedrijf hoeft de dampen dan niet direct terug te voeren naar een dampterugwinningsinstallatie. Dit mag op een andere locatie plaats vinden.Het bedrijf slaat de benzinedampen tijdelijk op in een tank met een vast dak.
Het bedrijf voert deze dampen af met de mobiele containers die de terminal bevoorraden. Het bedrijf moet de afgevoerde damp dan alsnog op een andere locatie verwerken in een dampterugwinningsinstallatie.
Dit staat in artikel 5.55 lid 5 van het Activiteitenbesluit.
Het bedrijf voert dampen die tijdelijk zijn opgeslagen in een tank met vast dak met een dampdichte leiding terug naar de mobiele tank die de benzine levert. Bij de activiteit 'overslag van benzine' staan voorschriften voor voorzieningen. Het bedrijf voert de vulwerkzaamheden alleen uit als deze voorzieningen aanwezig zijn en goed werken. Dit staat in artikel 5.61 van het Activiteitenbesluit.
Laaddebiet, piekbelasting terminal en eisen laadportaal
Het normale laaddebiet van benzine per vularm is maximaal 2.500 liter per minuut (artikel 5.58 Activiteitenbesluit).
Bij een piekbelasting van een terminal brengt het dampopvangsysteem van het laadportaal een maximale tegendruk van 55 millibar aan de voertuigzijde van de damp-opvangadapter teweeg. Dit volgt uit artikel 5.59 van het Activiteitenbesluit.
Een laadportaal is voorzien van een overloopdetectie. Dit is om te voorkomen dat een tank overloopt. De overloopdetectie bestaat uit optische sensoren die de hoogte van het vloeistofniveau detecteren. Als de overloopdetectie geen hoog peil aangeeft, is het veilig om de tank te vullen. Dan geeft de overloopdetectie het zogenoemde faalveilig vultoelatingssignaal af. De voorschriften voor de overloopdetectie staan in artikel 5.51 van de Activiteitenregeling.
Artikel 5.50 van de Activiteitenregeling stelt technische eisen aan de aansluitingen tussen laadportalen en mobiele tanks. Ook zijn er eisen aan de hierbij horende beveiligingssystemen. De in dit artikel genoemde API Recommended Practices zijn documenten die de in de branche gebruikelijke typen vloeistofaansluitingen beschrijven.
De artikelen 5.52, 5.53 en 5.54 van de Activiteitenregeling stellen eisen aan de elektrische aansluitingen en aan de hoogtes en onderlinge afstanden van de adapters van een laadportaal. De eisen gaan over het in lijn brengen van de aansluitingen met die op de tankwagen. Het meten van de hoogtes gebeurt vanaf de bodem of vloer van het laadportaal.
Vullen van een tankwagen
Het bedrijf mag een tankwagen alleen langs de onderzijde vullen als het vultoelatingssignaal is gegeven door de gecombineerde aardings- en overloopbedieningseenheid. Ook moet de dampopvangslang met de tankwagen verbonden zijn. De verplaatste damp stroomt vrij van de tankwagen naar de dampopvangvoorziening van de terminal.
De bedieningseenheid van het laadportaal sluit de vulcontroleklep aan het laadportaal bij overloop of onderbreking van de aarding van een tankwagen. Dit staat in artikel 5.60 van het Activiteitenbesluit.
Een terminal met een overslaginstallatie voor het vullen van tankwagens is uitgerust met in ieder geval één laadportaal dat voldoet aan de eisen uit de Activiteitenregeling (artikel 5.62 Activiteitenbesluit).
Mobiele tanks: eisen bij vullen langs de bovenzijde
In de praktijk kan het voorkomen dat het vullen van de mobiele tank langs de bovenzijde plaats vindt. De mobiele tank kan een tankwagen, een tankwagon of een tankschip zijn. Het bedrijf moet het uiteinde van de vularm zoveel mogelijk onderin de mobiele tank houden. Dit voorkomt spatten tijdens het vullen. Dit staat in artikel 5.55 lid 3 van het Activiteitenbesluit.
Meten benzinedampen
De nauwkeurigheid van de meting bedraagt minimaal 95% van de gemeten waarde. Dit staat in artikel 5.57 van het Activiteitenbesluit. Aanvullende eisen van metingen staan in artikel 5.47, 5.48 en 5.49 van de Activiteitenregeling.
Lekcontrole
Voorschriften voor de lekcontrole staan in artikel 5.46 van de Activiteitenregeling. Het bedrijf moet de installatie regelmatig op lekken controleren. Deze controle vindt bij voorkeur plaats in combinatie met een milieuzorgsysteem. Daarbij hoort ook een totale visuele inspectie van alle aansluitpunten en leidingen.
Als er een lek is dan moet het bedrijf met de vulwerkzaamheden stoppen. Het laadportaal moet dus een voorziening hebben die het vullen onderbreekt. Dit kan bijvoorbeeld een noodstop zijn.
Ontgassen binnenvaartschepen
Een bron van VOS-emissies buiten Wet milieubeheer (Wm)-inrichtingen, is het ontgassen van schepen tijdens de vaart. Nadat schippers hun lading hebben gelost is het soms nodig om de ruimen te ontdoen van restanten van die lading. Dit is over het algemeen toegestaan, behalve voor benzine, maar leidt de laatste jaren tot klachten van omwonenden.
Sinds 2006 is het verboden benzine uit binnenvaartschepen te ontgassen. De komende jaren wordt het ontgassen van bepaalde andere ladingsdampen mogelijk ook verboden. In mei 2014 is hierover bestuurlijke overeenstemming bereikt. Overeenstemming is er over de uitwerking van een samenhangend pakket van internationale, nationale, regionale en lokale maatregelen.
De maatregelen bestaan uit een convenant met het bedrijfsleven op nationaal en regionaal niveau en verbodsbepalingen in internationale, nationale, regionale en lokale regelgeving. Het pakket is naar verwachting in 2018-2020 volledig gerealiseerd.
In 2013 zijn de emissies in kaart gebracht op basis van berekeningen. Ook zijn er indicatieve metingen verricht en is de toepassing van technieken onderzocht.
Maatwerk
Artikel 5.51 lid 3 van het Activiteitenbesluit geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om in een maatwerkbesluit strengere eisen te stellen dan vanuit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling gelden.
Implementatie in Nederland
Het Activiteitenbesluit is één van de besluiten en regelingen waarmee de Europese richtlijn betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (94/63/EG) is geïmplementeerd. Deze richtlijn heeft tot doel de emissies van benzine vrijkomend bij de opslag en distributie van benzine te voorkomen en beperken.
Naast afdeling 5.2 Activiteitenbesluit is de richtlijn geïmplementeerd via de hierboven genoemde Regeling benzinevervoer in mobiele tanks en voor in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. De stage I eis uit de richtlijn is voor zowel type B als C inrichtingen opgenomen bij de activiteit opslag van (onder andere) lichte olie (benzine) in ondergrondse tanks.
Delen
Ontgassingsverbod benzine
Sinds 1 januari 2006 is voor raffinaderijen en terminals het beladen en het laten beladen van ladingtank van een binnenvaartschip met een andere stof dan benzine verboden, tenzij één van de volgende situaties van toepassing is:
- de ladingtank van het binnenvaartschip aangesloten is op de dampverwerkingsinstallatie
- uit het ladingjournaal blijkt dat de drie voorgaande ladingen geen benzine waren of de desbetreffende ladingtank bij de voorafgaande belading voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof dan benzine
- uit het ladingjournaal blijkt dat de ladingtank door een exploitant van een ontgassings-DVI gasvrij van benzine is gemaakt, waarbij de dampconcentratie, gemeten op een representatief punt in de leiding van de ladingtank naar de ontgassings-DVI, bij standaardomstandigheden gedurende 30 minuten minder dan 3,5 g/m3 heeft bedragen
- het schip met toestemming van het bevoegd gezag naar de buitenlucht ontgast is van benzine
De laatste mogelijkheid zal alleen benut kunnen worden in het geval van calamiteiten.
Dit is geregeld in de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006. (pdf, 74 kB) Zie ook de presentaties: