Luchtvoorschriften voor laboratoria en praktijkruimtes
Luchtvoorschriften in het Activiteitenbesluit voor laboratoria en praktijkruimtes gaan over emissies van diverse stoffen. In veel gevallen zullen de emissies onder de drempelwaarden liggen, zodat er in de praktijk geen emissiegrenswaarde geldt.
Geen relevante emissie
De emissiegrenswaarden uit het Activiteitenbesluit gelden alleen als de emissie vracht per uur hoger is dan de grensmassastroom. Emissies onder deze drempelwaarde worden als niet relevant beschouwd. Dit geldt niet voor de emissiegrenswaarde voor stof (S) en sO. Voor stoffen in deze stofklassen geldt ook onder de grensmassastroom een emissiegrenswaarde.
Daarnaast gelden voor emissies van kleine bronnen een vrijstelling van de emissiegrenswaarde. De emissie van die bron moet dan onder de jaarvracht genoemd in artikel 2.6 van het Activiteitenbesluit blijven. Zie ook de informatie op de pagina emissiegrenswaarden van de handleiding luchtemissies bij bedrijven.
Bij een laboratorium of praktijkruimte zijn de emissies van stoffen naar de lucht voor een groot deel het gevolg van stoffen die zijn ingekocht of die worden geanalyseerd. Daarom kan een laboratorium eenvoudig op basis van een inkoopregistratie of labjournaal aantonen dat het verbruik lager is dan de genoemde drempelwaarden.
Erkende maatregelen
Het Activiteitenbesluit geeft in artikel 4.125 emissiegrenswaarden aan voor stof (S), sA.1, sA.2, sA.3 en sO. Hieraan kan een laboratorium voldoen met erkende maatregelen die in de Activiteitenregeling staan: een filtrerende afscheider of een elektrostatisch filter. In veel gevallen zal het verbruik aan diverse stoffen lager zijn dan de verschillende drempelwaarden voor emissies.
Het toepassen van gesloten systemen of terugwinnen wordt gezien als het voorkomen of beperken van diffuse emissie. De maatregel wordt dan ook gezien als een erkende maatregel waarmee het laboratorium voldoet aan de emissiegrenswaarden voor gO1, gO2 en gO3.
Het uitgangspunt is dat het bedrijf met het nemen van de erkende maatregelen uit de Activiteitenregeling voldoet aan de emissiegrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De toezichthouder controleert in dat geval op de aanwezigheid en goede werking van de erkende maatregel.
Heeft het bedrijf de erkende maatregelen niet of onvoldoende uitgevoerd, dan toont het bedrijf aan:
- dat de emissie de emissiegrenswaarde niet overschrijdt
- of dat de emissie niet relevant is
Aantonen kan bijvoorbeeld met metingen of berekeningen. De aantoonplicht volgt uit artikel 2.8 lid 1b van het Activiteitenbesluit. Zie ook de informatie op de pagina Toezicht bij hoofdstuk 3 en 4 activiteiten.
Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid bij maatwerk eisen te stellen aan de controle en onderhoud van de emissiebeperkende techniek of aan de controle van de emissies. Dit volgt uit artikel 2.7 lid 8 en 9 van het Activiteitenbesluit.
Bronafzuiging
Bronafzuiging is bij deze activiteit(en) verplicht, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is. Het bedrijf moet de afgezogen emissies doelmatig afvoeren. Ruimteafzuiging is ook doelmatige bronafzuiging als de activiteiten in een afgesloten ruimte plaatsvinden.
Voorbeelden van situaties waarbij bronafzuiging niet altijd redelijk is:
- De werkstukken zijn zo groot dat de emissie niet, of zeer slecht, met bronafzuiging bereikbaar is.
- De activiteiten hebben een niet-plaatsgebonden karakter. Hierbij moet het bedrijf de (niet in de apparatuur geïntegreerde) bronafzuiging gemiddeld meer dan 10 keer per uur meeverplaatsen.
- Er is alleen emissie van grof stof, dat zich niet binnen de inrichting verspreid.
- De activiteiten hebben een incidenteel en/of kleinschalig karakter.
- De uitvoering van de activiteiten vindt plaats in een gesloten systeem. Hierbij komen alleen kleine restemissies vrij.
Het laboratorium kan werken met gesloten systemen waarbij doelmatig hergebruik van bijvoorbeeld vluchtige organische stoffen (VOS) plaatsvindt door toepassing van destillatie en dergeliijke. In die specifieke situatie wordt terugwinning met een rendement van ten minste 75% gezien als een vorm van doelmatige bronafzuiging.
Afvoerpunt en maatwerk
Het bedrijf moet emissies naar de buitenlucht bovendaks en omhoog gericht afvoeren. Dit voorschrift geldt als er binnen 50 meter van het afvoerpunt gevoelige gebouwen liggen. Dit voorschrift geldt niet voor gevoelige gebouwen op een gezoneerd industrieterrein of bedrijventerrein met minder dan 1 gevoelig gebouw per hectare. Ook geldt dit voorschrift niet voor een bedrijf dat al bestond toen het Activiteitenbesluit in werking trad. Voorwaarde is wel dat het bedrijf zijn activiteit niet gewijzigd heeft.
In het belang van de luchtkwaliteit kan het bevoegd gezag bij maatwerk voorschriften stellen aan de ligging en uitvoering van het afvoerpunt. Dit is ook mogelijk voor een bedrijf dat al bestond toen het Activiteitenbesluit in werking trad. Een voorbeeld van een maatwerkvoorschrift is het verhogen van de afvoerhoogte om te zorgen voor een betere verspreiding van afgezogen dampen en gassen.
Zeer zorgwekkende stoffen
Bij een laboratorium kunnen emissies van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) voor komen. Dit zijnstoffen in de klasse ERS, MVP1 of MVP2. Voor deze emissies geldt een minimalisatieplicht. Het bevoegd gezag kan via maatwerkvoorschriften eisen stellen aan de minimalisatie van deze stoffen. Dit kan door het verlangen van periodieke metingen, de toepassing van alternatieve werkprocessen of het treffen van specifieke nabehandelingsapparatuur als preventieve maatregelen niet mogelijk zijn.
Artikel 2.4 van het Activiteitenbesluit is van toepassing. Meer informatie staat in de handleiding ZZS.