Luchtvoorschriften voor zwavelterugwinningsinstallaties bij raffinaderijen
Deze webpagina geeft informatie over de voorschriften voor de activiteit 'Installatie, als onderdeel van olieraffinaderijen, voor de productie van zwavel'. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit gelden ook als sprake is van een IPPC-installatie.
Deze activiteit stelt alleen voorschriften aan het ontzwavelingsrendement. De rest van de BBT-conclusies blijft onverkort van toepassing. Voor emissies naar de lucht waarvoor geen BBT-conclusies bestaan geldt afdeling 2.3 Lucht en geur als vangnet.
Zwavelterugwinningsinstallaties
De BBT-conclusies voor het raffineren van aardolie en gas duidt de installaties uit deze activiteit aan als zwavelterugwinningseenheden. In het Engels is dit sulphur recovery units of SRU. De in deze activiteit bedoelde installatie voor de productie van zwavel volgens het Clausproces of modificaties daarvan is een SRU als bedoeld in die BBT-conclusies. Deze installaties zetten waterstofsulfide (H2S) om in zwaveldamp en water. De zwaveldamp condenseert vervolgens tot zeer zuivere, vloeibare zwavel.
Ontzwavelingsrendement
Voor zwavelterugwinningsinstallaties geldt een omzettingsgraad van minimaal 99,8% als maandgemiddelde. De installatie moet in bedrijf zijn volgens het ontwerp. Ook het in bedrijf zijn maakt namelijk onderdeel uit van de BBT-benadering. Dit staat in artikel 5.41 van het Activiteitenbesluit.
Relatie met de BBT-conclusies Raffinaderijen
In de BBT-conclusies wordt voor nieuwe installaties een omzettingsgraad van 99,5% - 99,9% voorgeschreven en voor bestaande installaties een omzettingsgraad van ten minste 98,5% (als maandgemiddelde).
De in artikel 5.41 opgenomen norm van een omzettingsgraad van ten minste 99,8% bevindt zich aan de bovenkant (strenge kant) van de BBT-conclusies voor nieuwe en bestaande installaties. Deze norm stond al sinds 1996 in de inmiddels vervallen bijzondere regeling E6 van de Nederlandse Emissie Richtlijn met een afwijkende regeling voor bestaande installaties. De Nederlandse overheid heeft de verdergaande omzettingsgraad als afwijkende mening (split view) laten opnemen in het BBT-referentiedocument voor het raffineren van aardolie en gas.
De voorschriften over het ontzwavelingsrendement uit deze activiteit gelden dus in aanvulling op de BBT-conclusies Raffinaderijen. Dit blijkt uit artikel 5.40 van het Activiteitenbesluit. Het bevoegd gezag regelt het ontzwavelingsrendement niet in de vergunning.
Overgangsrecht ontzwavelingsrendement
Artikel 5.42 van het Activiteitenbesluit bevat overgangsrecht voor het ontzwavelingsrendement. Dit overgangsrecht geldt voor een bedrijf die voor 1 januari 2016 een omgevingsvergunning had met een afwijkend ontzwavelingsrendement. In dat geval blijft het ontzwavelingsrendement uit deze vergunning gelden voor dat deel van de installatie dat voor 1 januari 2016 in werking was.
De afwijking van artikel 5.42 lid 1 van het Activiteitenbesluit doet niets af aan de (Europese) verplichtingen:
- dat de omgevingsvergunning ten minste de beste beschikbare technieken in acht neemt, en
- dat het bevoegd gezag regelmatig de actualiteit van de vergunningvoorschriften toetst en deze zo nodig aanpast.
Een lagere omzettingsgraad in de omgevingsvergunning geldt daarom niet onbeperkt (artikel 2.14, 2.30 en 2.31 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
De soepeler omzettingsgraden voor bestaande installaties uit artikel 5.42 lid 1 van het Activiteitenbesluit blijven gelden zo lang de verwerkingscapaciteit van totale inrichting niet met meer dan 50% wordt verhoogd. Het kan zijn dat het bedrijf de verwerkingscapaciteit van de totale inrichting wel verhoogd met meer dan 50% ten opzichte van de situatie van voor 1 januari 2016. In dat geval geldt voor de verwerking van het totale H2S-aanbod een omzettingsgraad van ten minste 99,8%. Deze verwerking van de totale H2S-aanbod is inclusief de bestaande installatie.