ABRvS 200801019/1, 14 januari 2009 (Nertsenhouderij Twenterand)
Essentie: Een indicatieve luchtkwaliteitstoets volstaat niet om te motiveren dat grenswaarden (waarschijnlijk) worden overschreden, zeker nu de uitkomsten van de indicatieve berekeningen onderling fors verschillen.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2)
Betreft: Besluit van gemeente Twenterand (B&W) tot weigering van een milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een nertsenhouderij
Relevante overwegingen:
2.4. [appellant] betoogt dat de conclusie van het college dat overschrijding van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 door zwevende deeltjes op de inrichtingsgrens waarschijnlijk meer dan 35 keer per jaar zal plaatsvinden, het besluit tot weigering niet kan dragen. Op zijn minst zou het volgens [appellant] niet alleen waarschijnlijk moeten zijn, maar vast moeten staan dat overschrijding plaatsvindt. [...]
2.4.1. Het college heeft de bijdrage van de aangevraagde nertsen aan de hoeveelheid zwevende deeltjes indicatief berekend en is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat het niet onwaarschijnlijk is dat er in de aangevraagde situatie sprake zal zijn van een overschrijding van de normen voor zwevende deeltjes. [...]
2.4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 november 2006 in zaak nr. 200602240/1), moet voorop worden gesteld dat er geen beoordelingssystematiek bestaat ten aanzien van de mogelijke emissie van zwevende deeltjes die wordt veroorzaakt door het houden van nertsen. De vergelijking met het houden van legkippen in een mestbandbatterijsysteem, die uitgangspunt is voor het door [appellant] geleverde rapport, heeft de Afdeling in bovenvermelde uitspraak aanvaardbaar geacht.
Uit de stukken blijkt dat het college voor de motivering van zijn conclusie inzake de bijdrage van de inrichting aan zwevende deeltjes gebruik heeft gemaakt van een tweetal door het RMB uitgevoerde indicatieve berekeningen met behulp van de Indicatieve Immissietoets fijnstof van de RMB, versie 3.0 augustus 2007. Uit de eerste berekening zou volgen dat voor de concentratie van zwevende deeltjes op de inrichtingsgrens een jaargemiddelde van 29,1 µg/m3 geldt en dat het aantal overschrijdingen van de grenswaarde van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 33 keer per jaar zou bedragen. Hierbij is opgemerkt dat een uitgebreide berekening nodig is om de uitkomst te verifiëren. Uit een aanvullende indicatieve berekening, waarbij de belasting van één shed met 500 nertsen op 5 meter afstand van de inrichtingsgrens is beoordeeld, zou een aantal van 63 overschrijdingen van de grenswaarde van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 volgen.
In aanmerking genomen het gestelde in het deskundigenbericht, zijn de door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde berekeningen niet uitgevoerd overeenkomstig een rekenmethode die is goedgekeurd ingevolge de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en verschillen de uitkomsten van de indicatieve berekeningen dusdanig, dat niet inzichtelijk is of voldaan kan worden aan de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor de inrichting geldende normen voor luchtkwaliteit. Het besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd.