ABRvS 200802437/1/M2, 8 april 2009 (Revisie nertsenhouderij Gemert-Bakel)
Essentie: De zeezoutaftrek is niet in strijd met de Europese regelgeving voor luchtkwaliteit.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.19)
Betreft: Besluit van gemeente Gemert-Bakel (B&W) tot verlening van een revisievergunning aan een nertsenhouderij.
Relevante overwegingen:
2.5.2. In artikel 4 van de Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (Richtlijn 96/62/EG, hierna: de kaderrichtlijn) is bepaald dat ten aanzien van de in bijlage I genoemde verontreinigende stoffen - waaronder zwevende deeltjes - grenswaarden worden vastgesteld. Zowel in artikel 2, onder 2, van de kaderrichtlijn als in artikel 2, onder 2, van de eerste dochterrichtlijn wordt een verontreinigende stof omschreven als een stof die direct of indirect door de mens in de lucht wordt gebracht en die schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens of het milieu in zijn geheel. Zeezout is een stof die zich van nature in de lucht bevindt, althans niet (mede) door de mens in de lucht wordt gebracht. In artikel 5, vierde lid, van de eerste dochterrichtlijn is daarnaast een voorziening getroffen ter zake van overschrijdingen van de grenswaarden doordat er concentraties van zwevende deeltjes (PM10) in de lucht aanwezig zijn ingevolge natuurverschijnselen, als omschreven in die richtlijn, waardoor er concentraties voorkomen die significante overschrijdingen van de normale achtergrondniveaus van natuurlijke oorsprong inhouden. In de inmiddels vastgestelde Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (Richtlijn 2008/50/EG), die op 11 juni 2008 in werking is getreden (maar op deze zaak nog niet van toepassing is), en die de bestaande richtlijnen vervangt, is expliciet een alomvattende voorziening getroffen voor het buiten beschouwing laten van de bijdrage van natuurlijke verontreinigingsbronnen. De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft bij de indiening van het voorstel van 21 september 2005 voor die richtlijn (COM (2005) 447) op pagina 9 gesteld: "Bovendien bevestigt de Commissie dat het de bedoeling van de bestaande wetgeving is dat bij het beoordelen van de naleving de bijdrage van natuurlijke verontreinigingsbronnen buiten beschouwing wordt gelaten."
2.5.3. Tegen deze achtergrond is het naar het oordeel van de Afdeling niet in strijd met de kaderrichtlijn en de eerste dochterrichtlijn dat het college, met toepassing van artikel 5.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 35, zesde lid, van de Regeling en de procedure zoals beschreven in de bij deze regeling behorende bijlage 4, bij de bepaling van de concentratie van zwevende deeltjes zeezout buiten beschouwing heeft gelaten. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 18 december 1997 in zaak C-129/96 (Inter-Environnement Wallonie), overweegt de Afdeling voorts dat met deze uitleg de verwezenlijking van de met Richtlijn 2008/50/EG nagestreefde doelstelling door het buiten beschouwing laten van zeezout niet ernstig in gevaar wordt gebracht. In het licht van het vorenstaande ziet de Afdeling geen beslissende betekenis toekomen aan de stelling van [appellanten sub 1] en de Stichting BVD dat uit artikel 5, vierde lid, en de definitie in artikel 2, onder 15, van de eerste dochterrichtlijn moet worden afgeleid dat de zeezoutaftrek niet toelaatbaar is. De beroepsgrond faalt.