2.2.2 Representativiteit van bemonstering
Om representatieve meetresultaten te verkrijgen moet er bij bemonstering aandacht worden besteed aan homogeniteit van het rookgas. Vaak wordt gesteld dat rookgassen homogeen zijn door de hoge diffusiesnelheid van stoffen in de gasfase en dat het dus niet uitmaakt op welke positie wordt bemonsterd voor het verkrijgen van een representatief monster. Hierbij wordt voorbijgegaan aan de relatief hoge rookgassnelheid en dus korte verblijftijd in de installatie. Daarnaast zijn temperatuursverschillen er de oorzaak van dat het rookgas slecht mengt. Ventilatoren brengen hierin geen verandering; een goede ventilator met een laag elektriciteitsverbruik verplaatst uitsluitend gassen zonder dat goede menging optreedt. Dit betekent dat éénmaal ontstane niet-homogeniteit in de rookgassen slecht vereffent. Mogelijke bronnen van niet-homogeniteit zijn het samenvoegen van meerdere rookgasstromen, meerdere branders in één ketel of de aanwezigheid van nageschakelde rookgasreinigingstechnieken zoals DeNOX en DeSOX.
De keuze van meetlocatie heeft invloed op de homogeniteit van het te bemonsteren rookgas. De NEN-EN 15259 geeft criteria waaraan een geschikte meetlocatie moet voldoen.
Het optimale meetvlak (dwarsdoorsnede van het rookgaskanaal) waar de kans op homogene samenstelling en stroming van het rookgas het grootst is, is gesitueerd in een meetsectie (deel van rookgaskanaal) die stroomafwaarts en - opwaarts vrij is van verstoringen zoals bochten, ventilatoren of gedeeltelijk gesloten rookgaskleppen. De meetsectie heeft constante vorm en doorsnede en is bij voorkeur verticaal. Het meetvlak is verder gesitueerd in een meetsectie van minimaal zeven hydraulische diameters. Het meetvlak is dan vijf hydraulische diameters stroomopwaarts en twee hydraulische diameters stroomafwaarts in de meetsectie (en vijf hydraulische diameters voor de uitmonding van het rookgaskanaal). Een hydraulische diameter is gelijk aan het quotiënt van vier maal het oppervlak van het meetvlak en de omtrek van het meetvlak.
Het voldoen aan de aanbevelingen voor optimale meetlocatie is nog geen garantie dat de samenstelling en de fysische parameters (bijvoorbeeld temperatuur en snelheid) van het rookgas op de plaats van monsterneming homogeen zijn. De mate van homogeniteit moet worden bepaald met behulp van een homogeniteitstest (ook wel profielmeting genoemd). Voor een homogeniteitstest worden de resultaten van een reeks puntmetingen vergeleken met de meetresultaten van een meting op een vast punt (zogenaamde traversemeting - zie § 2.2.3 Bemonsteringsmethoden).
De norm stelt via een statistische uitwerking vast welke bemonsteringsmethode noodzakelijk is. Met de homogeniteitstest wordt aangetoond of het profiel (stromings- en concentratieverschillen over het meetvlak) niet significant, verwaarloosbaar of significant is. Afhankelijk van de significantie van het profiel moet een geschikte bemonsteringsmethode worden gebruikt waarmee een representatieve bemonstering wordt bereikt (zie § 2.2.3 Bemonsteringsmethoden).
In een aantal gevallen hoeft de homogeniteitstest niet te worden uitgevoerd. Bij de stofvormige/stofgebonden component moet namelijk altijd de meest complexe bemonsteringsmethode, de traversemeting, worden toegepast. Ook als informatie over de verdeling van de component in het meetvlak bekend is (bijvoorbeeld via eerdere metingen onder vergelijkbare omstandigheden), is het niet nodig om opnieuw de profielmeting uit te voeren. Tenslotte kan de meetinstantie in samenspraak met het bedrijf en het bevoegd gezag er voor kiezen om met een traversemeting te bemonsteren en af te zien van homogeniteitstest.
Sonde voor bedrijfsdebietmeting