2.3.1 Stof
Bij een extractieve meting moet het monsternamesysteem worden beschermd tegen de afzetting van stofdeeltjes in verband met mogelijke verstopping van het systeem of adsorptie van de te meten component aan het afgezette stof. Bij continue optische meetmethoden is stoffiltering van belang vanwege de mogelijke vervuiling van de meetcel die tot onjuiste meetresultaten kan leiden. Ook bij discontinue bemonstering vindt stoffiltering plaats. Dit heeft enerzijds te maken met de verstoring van chromatografische en optische analyses wanneer de absorptievloeistof niet helder is. Anderzijds biedt filtering van het monstergas de mogelijkheid om de gasvormige component te scheiden van het stofgebonden aandeel. Door een filter direct na de monstersonde (out-stack) of soms zelfs vóór op de monstersonde (in-stack) te plaatsen vindt een zo klein mogelijk deel van het monstertransport ongefilterd plaats.
Het filter moet vanzelfsprekend niet reageren met de componenten in het rookgas. Daarnaast moet het filter voorafgaand aan de monstername worden verwarmd en moet de temperatuur ook tijdens de monstername boven het dauwpunt worden gehouden, zodat het oplossen van rookgascomponenten in condensaat wordt voorkomen. Meestal voldoet een temperatuur van circa 110 tot 120°C. Nadere specificaties zijn in normen gegeven. Als hogere koolwaterstoffen tot de aandachtscomponenten behoren, moet een hogere temperatuur worden ingesteld, zodat deze niet condenseren. Een onverwacht lage emissiewaarde kan het gevolg zijn van een nat of slecht onderhouden filtersysteem.