4.3 Representatieve bedrijfsvoering
Metingen worden uitgevoerd bij representatieve bedrijfsvoering die gepaard gaat met de hoogste emissie. Dit betekent meestal tijdens het benutten van de maximale capaciteit van de installatie. Het is niet de bedoeling dat wordt gemeten in storingssituaties, of bij de ingebruikname van alle opgestelde installaties, als dat normaal gesproken niet voorkomt. Perioden waarin, door stilstand van het proces of andere specifieke bedrijfsomstandigheden, geen emissie plaatsvindt, moeten bij de monsterneming buiten beschouwing worden gelaten.
De wetgever biedt de ruimte om in bepaalde gevallen van de maximale capaciteit af te wijken. Ketelinstallaties mogen bijvoorbeeld bij 60% van de belasting worden gemeten. Deze ruimte wordt geboden, omdat het niet altijd mogelijk is alle opgewekte stoom onder vollast ook nuttig te gebruiken.
Tijdens het uitvoeren van de metingen uit bovenstaand voorbeeld, is het relatief eenvoudig om aan de hand van de stoomproductie of het brandstofverbruik na te gaan of aan de 60%-eis is voldaan. In veel gevallen is het toch gecompliceerder om uit bedrijfsparameters af te leiden of de emissiemetingen bij representatieve bedrijfsvoering worden uitgevoerd. In zijn algemeenheid is het zinvol om de bedrijfsvoering tijdens de metingen te vergelijken met voorgaande weken of maanden. Hiervoor kan bijvoorbeeld de doorzet van (bij)product worden gebruikt. In de kaders zijn enkele specifieke voorbeelden nader uitgewerkt.
Trommeldrogers voor productdroging |
---|
Metingen aan drooginstallaties voor productdroging moeten bij een representatieve belasting plaats te vinden. De productiecapaciteit wordt uitgedrukt in de massa water die per tijdeenheid kan worden verdampt. Op basis van debietmetingen en een waterbepaling kan worden geschat of de capaciteit van de installatie tijdens de metingen ten volle wordt benut. Ook kan dit worden afgeleid uit de volgende parameters:
Aanbevolen wordt om tijdens de metingen de instellingen van deze parameters te vergelijken met die van een dag(en) voor de metingen. |
Gasmotoren en dieselmotoren |
---|
Bij zuigermotoren geldt doorgaans dat de NOx-emissie van een installatie evenredig hoger wordt met het rendement van de motor. Dit rendement kan op verschillende manieren worden beïnvloed. Zo is het inspuitmoment bij grotere dieselmotoren vaak instelbaar en kan bij gasmotoren onder meer het ontstekingsmoment en de brandstof- luchtverhouding worden gevarieerd. Deze instellingen moeten tijdens de emissiemetingen overeenstemmen met de instellingen bij normale bedrijfsvoering en mogen tijdens onderhoudswerkzaamheden niet aangepast worden zonder dat hernieuwde metingen worden uitgevoerd. |
Nageschakelde stofvangers en natte wassers |
---|
Bij vrijwel alle nageschakelde reinigingstechnieken, zoals stofvangers en natte wassers, is de doorslag afhankelijk van en evenredig met de concentraties in de intredende (ongereinigde) gasstroom. De voorbelasting moet daarom tijdens de metingen in overeenstemming zijn met de voorbelasting die tijdens de gebruikelijke bedrijfsvoering kan optreden. Voorbeelden van specifieke processen:
|
Naverbranders |
---|
Bij thermische naverbranders kunnen uitlaattemperatuur, bedtemperatuur en omschakeltijden bij regeneratieve naverbranders naast het brandstofverbruik als indicatoren voor een juiste bedrijfsvoering van dienst zijn. Voor het vaststellen van normale bedrijfsvoering is het van belang deze grootheden tijdens de metingen vast te leggen en te controleren of deze overeenstemmen met de historische gegevens. Verdunning met lucht om zodoende aan de emissie-eis te voldoen, kan bij naverbranders niet of moeilijk worden vastgesteld op basis van de zuurstofconcentratie. Dit wordt veroorzaakt doordat de zuurstofconcentratie doorgaans dicht bij de 20 vol% ligt. |
Delen
Storingen
Overigens worden storingen relatief steeds belangrijker als bron van emissies. Zo vraagt de E-PRTR verordening bedrijven dan ook om gegevens te rapporteren over accidentele emissies.