Toetsing aan eisen
De resultaten van emissiemetingen moeten aantonen dat een stookinstallatie aan de emissiegrenswaarde voldoet. Voor toetsing van meetresultaten aan de emissiegrenswaarden zijn de volgende vijf stappen nodig.
1. Berekening van de gemiddelden waarop emissiegrenswaarden van toepassing zijn
Deze stap is minder belangrijk voor periodieke metingen. De uitvoering vindt immers plaats in perioden dat de emissiegrenswaarden van toepassing zijn. Bij continue metingen zijn er ook meetresultaten tijdens opstarten en afstoken. In deze perioden gelden de emissiegrenswaarden niet. Dat geldt ook voor perioden met onvermijdelijke storingen, waarvoor een maximum duur van 120 uur per jaar geldt. De gemiddelden voor toetsing bestaan uitsluitend uit meetwaarden waarop een emissiegrenswaarde van toepassing is.
2. Herleiding naar standaardcondities
Emissiegrenswaarden gelden onder standaard condities. Voor grote stookinstallaties is dat mg/Nm3 in droog rookgas bij een referentie zuurstofconcentratie. Om gemiddelden te kunnen toetsen is herleiding naar de standaard condities noodzakelijk. Herleiding naar de referentiezuurstofconcentratie is altijd nodig. Voor gasturbines en motoren geldt een referentieconcentratie van 15 vol% zuurstof. Voor vaste brandstoffen is dat 6 vol% en in andere gevallen 3 vol%. De overige noodzakelijke herleidingen zijn afhankelijk van de toegepaste meetmethoden. In de “L40, handleiding Meten van luchtemissies” van InfoMil is hierover meer te vinden.
3. Berekening van de valide gemiddelden
Voor een valide gemiddelde is een voldoende grote dekkingsgraad nodig. In het Activiteitenbesluit en de regeling is niet ingevuld wanneer er sprake is van een valide gemiddelde. De Europese norm FprEN 17255-1 geeft hiervoor de nadere invulling. Voor uursgemiddelden en kortere gemiddelden geldt dat tenminste 2/3 van de meetresultaten beschikbaar moet zijn. Voor het daggemiddelde geldt 25% en voor langere gemiddelden 10% van de meetwaarden. Dat betekent dat voor een valide maandgemiddelde tenminste 72 uurgemiddelden beschikbaar zijn. Voor een daggemiddelde zijn daarvoor 6 uurgemiddelden en voor een uur gemiddelde tenminste 40 minuutwaarden. Periodieke metingen voldoen standaard aan het 2/3 criterium. Voor continue metingen kan door opstarten, beperkte bedrijfstijd of afstoken een gemiddelde niet voldoen aan deze criteria. Een gemiddelde is dan niet valide zijn om te toetsen aan de emissiegrenswaarde.
4. Berekening van het gevalideerde gemiddelde
Het gevalideerde gemiddelde is het valide gemiddelde nadat de aangetoonde meetonzekerheid in mindering is gebracht. Voor periodieke metingen wordt de meetonzekerheid opgegeven door het geaccrediteerde laboratorium. Deze waarde is kleiner dan de onzekerheidseis die geldt voor de individuele waarnemingen bij continue metingen. Zo geldt voor stof een grens van 30% van de emissiegrenswaarde en voor koolmonoxide 10%. Voor de overige stoffen geldt 20% van de emissiegrenswaarde als eis. Het is niet toegestaan om zonder onderbouwing de onzekerheidseis van een gemiddelde af te trekken. Als er geen of weinig overschrijdingen zijn, is het toegestaan om 66% van de onzekerheidseis zonder onderbouwing af te trekken van het uur- en daggemiddelde. Voor het maandgemiddelde geldt 25% van de onzekerheidseis. Wanneer er wel regelmatig overschrijdingen zijn, is het belangrijk om te onzekerheid nauwkeurig te berekenen.
5. Toetsing van de gevalideerde gemiddelden aan de emissiegrenswaarden
Voor periodieke metingen is aan de emissiegrenswaarde voldaan als de drie gevalideerde gemiddelde concentraties van de deelmetingen lager zijn dan de emissiegrenswaarde.
Voor continue metingen is aan de emissiegrenswaarde voldaan als:
- geen gevalideerd maandgemiddelde de emissiegrenswaarde overschrijdt,
- geen gevalideerd daggemiddelde 110% van de emissiegrenswaarde overschrijdt, en
- 95% van de gevalideerde uurgemiddelde in een jaar niet hoger is dan 200% van emissiegrenswaarde