Storingen, in- en uitgebruikname
In bepaalde situaties gelden de emissiegrenswaarden uit § 3.2.1 van het Activiteitenbesluit niet. De emissiegrenswaarden zijn niet van toepassing bij:
- in- en uitbedrijfname van de stookinstallatie
- een storing aan de rookgasreiniging of de stookinstallatie. Dit geldt alleen als er sprake is van een nageschakelde techniek en de installatie continu wordt gemeten
- het verstoken van een andere brandstof door van een storing
In- en uitbedrijfname
Bij het continu meten van componenten in de rookgassen telt de opstart- en stillegtijd niet mee bij het bepalen of aan de emissiegrenswaarde is voldaan. Installaties met een periodieke meetverplichting ondergaan in deze periode dan ook geen meting.
Voor de registratie E-PRTR-verplichting tellen starts en stops wel mee. Bij het E-PRTR mag op basis van een onderbouwde schatting de uitworp worden bepaald. Dit gebeurt met de best beschikbare informatie. Meten tijdens starts en stops is voor de E-PRTR-rapportage dan ook niet dwingend voorgeschreven.
Storing rookgasreiniging of stookinstallatie
De uitworp tijdens storingen wordt niet altijd meegerekend. Dit gebeurt als:
- de concentratie stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2), koolwaterstoffen (CxHy) of totaal stof (TSP) continu wordt gemeten en
- de stookinstallatie een nageschakelde techniek heeft voor het verminderen van de emissie.
De totale storingsduur mag maximaal 120 uur bedragen. Voor de offshore geldt een uitzondering maar de storing moet wel zo spoedig mogelijk worden opgelost.
Het verstoken van een andere brandstof door een storing
Hangt de storing samen met het wegvallen van de verstookte brandstof? Dan mag 120 uur per kalenderjaar een andere brandstof worden gebruikt. De emissiegrenswaarden gelden dan niet. In deze gevallen hoeft niet aan de emissie-eis voor de vervangende brandstof te worden voldaan.
Door het logboek in te zien, vindt achteraf controle plaats of er daadwerkelijk sprake was van een storing.