Continue metingen

Om tot toetsbare meetuitkomsten te komen moet u een aantal stappen doorlopen. Het Activiteitenbesluit beschrijft de criteria voor deze stappen.

  1. Ongeldige metingen als gevolg van storingen en defecten
  2. Omrekenen naar standaardcondities
  3. Correctie meetonzekerheid
  4. Bepalen van de gemiddelden

1. Ongeldige metingen als gevolg van storingen en defecten

Storingen of onderhoud aan het meetsysteem

Wanneer door een storing of door het onderhoud van het continu meetsysteem vijf halfuurgemiddelden ongeldig zijn, dan zijn alle metingen van die dag ongeldig. Bepaling van het daggemiddelde is dan niet mogelijk. Per jaar mogen maximaal 10 daggemiddelden ontbreken door storing of onderhoud van het continue meetsysteem (Activiteitenregeling, artikel 5.21, lid 6). Werkzaamheden aan meetinstrumenten in het kader van de functionele testen tijdens de AST/QAL2-procedure behoren niet tot de onderhoudswerkzaamheden zoals hierboven genoemd.

Storingen aan de stookinstallatie

Soms functioneert de stookinstallatie niet goed waardoor de meetresultaten ongeldig zijn (Activiteitenbesluit, artikel 5.26, lid 1). Dit is het geval bij een storing of defect aan de emissiereductie- apparatuur en tijdens opstarten en stilleggen van de installatie.

Storing aan emissiebeperkende technieken

Tijdens storingen aan de apparatuur ter vermindering van de uitstoot naar lucht, tellen de meetwaarden niet mee bij de bepaling van het daggemiddelde. Bij afvalverbrandingsinstallaties mag deze periode per kalenderjaar maximaal 60 uur duren. Het verbranden van afval tijdens een storing mag maximaal vier uur ononderbroken duren (Activiteitenbesluit, artikel 5.26, lid 2, onder a).

Opstarten en stilleggen

Bij opstarten en stilleggen van de afvalverbrandings- of meeverbrandingsinstallatie worden er geen halfuur- en 10-minutengemiddelden bepaald (Activiteitenregeling, artikel 5.21, lid 5). Voorwaarde is dat het opstarten niet gebeurt met afval op het rooster. Als dat wel het geval is, telt het opstarten en stil leggen wel mee bij het bepalen van halfuur- en 10-minutengemiddelden.

De periodes van opstarten en stilleggen worden bepaald in overeenstemming met het betreffende besluit van de Europese Commissie.

Om aan de E-PRTR-verplichting te voldoen, worden starts en stops wel meegenomen. Bij E-PRTR is het echter toegestaan op basis van een onderbouwde schatting de uitworp te bepalen volgens de best beschikbare informatie. Meten tijdens starts en stops is voor de E-PRTR-rapportage dan ook niet dwingend voorgeschreven.

2. Omrekenen naar standaardcondities

De concentratie van de stoffen is afhankelijk van het vocht- en zuurstofgehalte van de rookgassen en van de heersende temperatuur en druk. Om op een eenduidige wijze te kunnen toetsen aan de emissie-eisen, worden de gemeten concentraties daarom herleid naar standaardcondities. Meer informatie over deze herleidingen is te vinden in hoofdstuk 5 van de "L40 handleiding, Meten van luchtemissies".

De standaardcondities en bijbehorende omrekening

Zuurstofpercentage:

De emissiegrenswaarden zijn opgegeven bij een standaard zuurstofgehalte. De gemeten concentratie wordt omgerekend naar dit zuurstofpercentage. Het standaard zuurstofpercentage is bij verbranding van:

  • afval: 11% (Activiteitenbesluit, artikel 5.19, lid 2)
  • afgewerkte olie: 3% (Activiteitenbesluit, artikel 5.19, lid 3)
  • meeverbranding van afval: 6% (Activiteitenbesluit, artikel 5.20, lid 2)
  • meeverbranding van vloeibare of gasvormige brandstoffen: 3%
    (Activiteitenbesluit, artikel 5.20, lid 3)
  • cementoven die aan te merken is als afvalmeeverbrandingsinstallatie: 10% (Activiteitenbesluit, artikel 5.22, lid 1)

In hoofdstuk 5 van "L40 handleiding Meten van luchtemissies" is de omrekening naar de standaard condities toegelicht.

Vochtgehalte:

De standaardconditie is "droog rookgas", dat wil zeggen 0 vol% H2O. Een correctie is niet nodig wanneer het drogen voordat het analyseren plaats heeft. Een correctie voor het volume-aandeel waterdamp in het rookgas is wel nodig wanneer de meting in nat rookgas is uitgevoerd, dus zonder rookgaskoeler of -droger.

In hoofdstuk 5 van "L40 handleiding Meten van luchtemissies" is het omrekenen naar de droog rookgas toegelicht.

Standaard druk en temperatuur:

De grenswaarden zijn uitgedrukt onder normaalomstandigheden. Dat betekent dat het volume van het rookgas wordt teruggerekend naar standaardcondities. Deze zijn:

  • temperatuur : 273 K
  • druk : 101,3 kPa

Correctie voor temperatuur en druk voor het omrekenen van "m3" naar "Nm3" is alleen nodig bij een in-situ bepaling. Een nadere toelichting is gegeven in hoofdstuk 5 van de "L40 handleiding Meten van luchtemissies".

Stikstofoxiden

De emissiegrenswaarde is gegeven voor stikstofoxide (NOx), in rookgassen komt naast NO ook NO2 voor. Omdat onder atmosferische condities NO omzet in NO2, is er voor gekozen om de NO-concentratie in rookgassen uit te drukken als NO2. Dit betekent dat voor zowel NO als NO2 een factor van 2,054 wordt toegepast voor de omrekening van vppm naar mg/m03. Bij de continue meting van (uitsluitend) NO is dit toegestaan als het betreffende meetinstrument wordt gekalibreerd (QAL2) ten opzichte van een NOx-meting. De NO/NO2-verhouding is dan namelijk constant. Wanneer dit niet het geval is, bijvoorbeeld bij specifieke gasturbines, dan is een NOx- of NO + NO2- meting noodzakelijk.

3. Correctie meetonzekerheid

Van de meetwaarde mag het aangetoonde betrouwbaarheidsinterval worden afgetrokken. De waarde van de het aangetoonde 95%- betrouwbaarheidsinterval is niet groter dan de onderstaande percentages van de daggemiddelde emissiegrenswaarde (Activiteitenregeling, artikel 5.19, lid 3):

  • Koolmonoxide (CO): 10% of 5 mg/Nm3
  • Zwaveldioxide (SO2) : 20% of 10 mg/Nm3
  • Stikstofoxiden (NOx) : 20% of 14 mg/Nm3
  • Totaal stof (TSP) : 30% of 1,5 mg/Nm3
  • Koolwaterstoffen (CxHy) : 30% of 3 mg/Nm3
  • Watersfofchloride (HCl) : 40% of 4 mg/Nm3
  • Waterstoffluoride (HF): 40% of 0,4 mg/Nm3

Het bedrijf bepaalt zelf welke van de twee waarden wordt genomen. Bij aanscherping van de emissie-eis in de vergunning blijven de bovenstaande betrouwbaarheidsintervallen gelden.

4. Bepalen van de gemiddelde waarden voor toetsing

De geldige (gevalideerde) 10-minuten, halfuur-, dag- en maandgemiddelden worden bepaald door het:

  • Selecteren van de geldige metingen
  • Het omrekenen naar standaardcondities
  • Corrigeren voor de meetonzekerheid

Het middelen van geldige meetwaarden gebeurt op basis van NEN-EN 17255 ontwerp.

  • Tot 1 uursgemiddelden: minimaal 2/3 van de meetwaarden binnen een uur beschikbaar (paragraaf 8.5)
  • Daggemiddelden: 25% van de uurgemiddelden beschikbaar (paragraaf 8.12)
  • Vanaf daggemiddelden: 10% van de uurgemiddelden beschikbaar (paragraaf 8.12)