Ammoniak en veehouderij
Het overgrote deel van de ammoniakemissie in Nederland is afkomstig van de landbouw. De landbouw draagt voor meer dan 90 procent bij aan de emissie van ammoniak in Nederland. De belangrijkste bronnen zijn veestallen, toediening van dierlijke en kunstmest, beweiding en mestopslag.
De emissie van ammoniak (NH3) in gebieden met veel intensieve veehouderij, zoals de Peel, de Gelderse Vallei en delen van de Achterhoek en Twente, zorgt voor een aanzienlijke verhoging van de stikstofdepositie in deze gebieden (zie onderstaand figuur).
Depositie van stikstof en zuur beïnvloedt de bodemkwaliteit en daarmee op termijn de grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit en kan leiden tot aantasting van de samenstelling van flora en fauna (achteruitgang biodiversiteit), de boomgroei en de vitaliteit van ecosystemen (grotere gevoeligheid voor stressfactoren als vorst en insectenplagen).
De hoge deposities in de concentratiegebieden worden veroorzaakt doordat ammoniak (in tegenstelling tot bijvoorbeeld NOx) voor een aanzienlijk deel dicht bij de bron neerslaat. Uit onderstaande figuur blijkt dat ongeveer 30% van de ammoniak in de eerste vijf kilometer neerslaat. De depositie van het overige deel vindt in de vorm van NH4 plaats verspreid over een gebied tussen de vijf en duizend kilometer van de bron.
Omdat de ammoniakdepositie dus sterk samenhangt met de afstand tot de bronnen (i.c. de veehouderijen, zowel intensieve veehouderijen als rundveebedrijven) is er een duidelijke relatie met de ruimtelijke ordening. De ligging van veehouderijen ten opzichte van voor verzuring gevoelige natuur is dus van groot belang voor het behoud van die natuur.
Het Nederlandse ammoniakbeleid berust op twee sporen. Het eerste spoor is het gebiedsgerichte spoor. Dit spoor houdt onder andere in dat maatregelen rond ammoniakgevoelige natuurgebieden moeten worden genomen. Een belangrijke maatregel is de zonering van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Op grond van die wet moeten de provincies de meest kwetsbare natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur (de zogenaamde zeer kwetsbare gebieden) aanwijzen. In deze zeer kwetsbare gebieden,die gelegen zijn binnen de EHS, en een zone van 250 meter daaromheen gelden beperkingen voor de milieuvergunningverlening aan bedrijven.
In de Wav is ook bepaald dat onder bepaalde omstandigheden verdergaande technieken dan de beste beschikbare technieken moeten worden toegepast. Dit is vooral van toepassing op grote intensieve veehouderijen. Naast de Wav is ook de Wet natuurbescherming van belang. Voor activiteiten (waar veehouderijen ook onder vallen) rond beschermde natuurgebieden geldt namelijk een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming, om schade aan de betreffende gebieden te voorkomen. Tot slot biedt de Reconstructiewet een kader voor een gebiedsgerichte aanpak van ammoniak.
Het tweede spoor is het generieke spoor. Door middel van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (vaak aangeduid als besluit huisvesting) gelden emissie-eisen voor alle stallen. Alle stallen moeten emissie-arm worden uitgevoerd, voor zover de techniek daarvoor beschikbaar is. Daarnaast is er overige wet- en regelgeving voor het emissiearm uitrijden van mest en voor het afdekken van mestbassins. Dit generieke spoor is gericht op het terugdringen van de achtergronddepositie van ammoniak en is voor ruimtelijke ordening minder relevant.