Hoofdstuk 10 Voorzieningen voor de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen
Let op: U bekijkt nu de handleiding PGS 15 versie 2011. Ga hier naar handleiding PGS 15 versie 2016.
Hoofdstuk 10 is een nieuw hoofdstuk dat is bedoeld voor de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen bij bedrijven of instellingen, die voorafgaand of aansluitend aan transport buiten een opslagvoorziening conform de hoofdstukken 3 t/m 9 verblijven.
Er is daarbij onderscheid gemaakt naar tijdelijke opslag tot 10.000 kg onder werktijd en buiten werktijd en de opslag tot 30.000 kg onder werktijd. Voor bedrijven die buiten werktijd meer dan 10.000 kg willen opslaan gelden de ‘normale' voorschriften uit voorgaande hoofdstukken.
Onderstaand zal nader ingegaan worden op de volgende onderwerpen uit Hoofdstuk 10:
Inleiding
Voor het tijdelijk opslaan van verpakte gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen, voorafgaand aan of aansluitend op transport, buiten een reguliere opslagvoorziening zoals beschreven in hoofdstukken 3 t/m 9, is hoofdstuk 10 van toepassing. Dit wordt ook wel benoemd als "overslag" of "crossdocking".
De werkingssfeer van dit hoofdstuk wordt hierdoor beperkt tot de bedrijven actief in de transportketen. Het is dus bedoeld als opslag voorafgaand of aansluitend op een transportbeweging. Daarnaast zijn de verpakte gevaarlijke stoffen ADR verpakt en ongeopend.
Wanneer de verpakte gevaarlijke stoffen worden ontvangen voor gebruik binnen het eigen bedrijf of inrichting dan geldt dat deze direct opgeslagen dienen te worden in een PGS 15 opslagvoorziening conform hoofdstuk 3 t/m 9.
Toepassingsgebied
Hoofdstuk 10 is van toepassing op de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen binnen de transportketen. Hieronder wordt verstaan de opslag voorafgaand of tijdens transport. Indien een (productie)bedrijf een expeditieruimte heeft, welke gebruikt wordt voor het klaar zetten van verpakte gevaarlijke stoffen, kunnen de voorschriften uit hoofdstuk 10 hierop van toepassing zijn. Ook het overslaan bij een groothandel van verpakte gevaarlijke stoffen valt hier onder.
Hoofdstuk 10 is niet van toepassing wanneer:
- ADR, verpakkingsgroep I
- ADR, Klassen 1, 2.3 en 7
- ADR, klasse 5.2 (m.u.v. LQ tot 1.000 kg)
- ADR, klasse 6.2, (m.u.v. UN 3291 en UN 3373)
- Gasflessen (tenzij de tijdelijke opslag in de buitenlucht plaats vindt)
- Verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen in geparkeerd transportmiddel
Het tijdelijk opslaan van deze (bovengenoemde) stoffen is alleen toegestaan nadat op basis van de gevaaraspecten van de stoffen aanvullende voorschriften worden vastgelegd in een omgevingsvergunning.
Relatie tussen hoofdstuk 3 en hoofdstuk 10
In voorschrift 10.4.8 worden verschillende voorschriften uit hoofdstuk 3 overeenkomstig van toepassing verklaard op de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen. Het betreft verwijzingen naar voorschrift 3.2.9 en naar de paragrafen 3.3, 3.4, 3.6, 3.8, 3.9, 3.11, 3.13 tot en met 3.18 (met uitzondering van voorschrift 3.16.2) en 3.20 tot en met 3.27.
In hoofdstuk 10.5 en 10.6 zijn aanvullende voorschriften (ten opzichte van hoofdstuk 10.4) opgenomen voor de tijdelijke opslag tot 10.000 kg. Hierbij wordt nog onderscheid gemaakt in de aanwezigheid van deskundig personeel of niet.
De verwijzing naar voorschrift 3.2.9 heeft al enkele vragen opgeleverd bij de helpdesk Veiligheid van Kenniscentrum InfoMil. In voorschrift 3.2.9 wordt namelijk gesteld dat in een inpandige opslagvoorziening ten hoogste 2500 kg verpakte gevaarlijke stoffen aanwezig mogen zijn. Door het gemotiveerd afwijken kan een grotere hoeveelheid worden toegestaan (tot maximaal 10.000 kg) indien zonodig extra maatregelen of voorzieningen zijn aangebracht ter beperking van de risico's. De hoeveelheid stoffen van een bepaalde ADR klasse, de wijze van verpakking, de combinatie van stoffen e.d. kunnen hierbij een rol spelen.
In voorschrift 3.2.9. wordt aangegeven dat hier in iedergeval aan voldaan wordt indien er een gecertificeerde brandmeldinstallatie overeenkomstig NEN 2535 met doormelding naar een 24-uurs bezette post. Maar ook andere maatregelen, al naar beoordeling van het bevoegd gezag zijn mogelijk.
Voorbeeld 10.5:
De opslag in een "paardenbox" (conform hoofdstuk 10.5) mag tot 2500 kg zonder verdere aanvullende eisen of voorzieningen. Indien er 4 boxen worden geplaatst met ieder maximaal 2500 kg zijn er geen aanvullende voorzieningen nodig.
Indien in een "paardenbox" meer dan 2500 kg wordt opgeslagen is er voor het bevoegd gezag de mogelijkheid om nadere eisen te stellen aan de betreffende voorziening voor de tijdelijke opslag. Indien er conform 3.2.9 een gecertificeerde brandmeldinstallatie overeenkomstig NEN 2535 met doormelding naar een 24-uurs bezette post aanwezig is, voldoet dit. Maar afhankelijk van de beoordeling van het bevoegd gezag kunnen en mogen dit ook andere voorzieningen zijn.
Voorbeeld 10.6:
Indien de opslag wordt uitgevoerd conform hoofdstuk 10.6 mag ten hoogste 10.000 kg in een brandcompartiment tijdelijk worden opgeslagen indien er deskundig personeel aanwezig is. De tijdelijke opslag mag dan plaats vinden in een duidelijk gemarkeerd vak. Ook voor 10.6 is een verwijzing naar voorschrift 3.2.9 van toepassing.
Indien er dus meer dan 2500 kg wordt opgeslagen in het vak moet er een nadere beoordeling door het bevoegd gezag worden uitgevoerd conform voorschrift 3.2.9. In hoofdstuk 10.6 is het uitgangspunt dat er sprake is van 1 vak.
Indien er meer dan 2500 kg en tot maximaal 10.000 kg wordt opgeslagen in 1 vak kan het bevoegd gezag nadere voorzieningen stellen aan de tijdelijke opslagvoorziening. Indien er conform 3.2.9 een gecertificeerde brandmeldinstallatie overeenkomstig NEN 2535 met doormelding naar een 24-uurs bezette post aanwezig is, voldoet dit. Maar afhankelijk van de beoordeling van het bevoegd gezag kunnen en mogen dit ook andere voorzieningen zijn.
In hoofdstuk 10.7 worden extra voorschriften uit hoofdstuk 3 van toepassing verklaard. Naast de voorschriften zoals genoemd in 10.4.8 zijn ook alle voorschriften uit paragraaf 3.2, 3.7 en 3.19 van toepassing.
In paragraaf 3.2 zijn verschillende bouwkundige eisen gesteld aan de opslagruimte. Hierbij wordt onder andere verwezen naar voorschrift 3.2.3, waarin is opgenomen dat een opslagvoorzieningen een brandcompartiment is met een oppervlakte van maximaal 1000 m2 en naar 3.2.4 waarin opgenomen is dat er een WBDBO van 60 minuten dient te zijn.
Dit betekent dat een opslagvoorziening voor de tijdelijke opslag tot maximaal 30.000 kg moet bestaan uit een bouwkundige opslagvoorziening zoals bedoeld in hoofdstuk 3.2. Aanvullend hierin dient de opslagvoorziening een gecertificeerde brandmeldinstallatie overeenkomstig NEN 2535 met doormelding naar een 24-uurs bezette post en dient er rook en warmte afvoer aanwezig te zijn. Indien gekeken wordt naar voorschrift 3.2.9 mag er in de ruimte meer dan 10.000 kg aanwezig zijn omdat de opslagvoorziening is uitgevoerd met voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 4 (zie de tekst bij de Toelichting)
Wat is deskundig toezicht? (aantoonbaarheid)
In de PGS wordt verwezen naar deskundig personeel zoals bedoeld in voorschrift 3.17.1. De deskundige dient in dat geval in ieder geval voldoende vakbekwaam te zijn op het gebied van het omgaan met gevaarlijke stoffen en de bestrijding daarvan in geval van calamiteiten. Informatie met betrekking tot de vakbekwaamheid van de deskundige moet binnen de inrichting bekend en aantoonbaar zijn aan de hand van gevolgde relevante opleidingen of certificaten.
Voorbeeld: Bovenstaande komt grotendeels overeen met het standaardvoorschrift dat de DCMR hanteert voor wat zij in de vergunning opnemen. Zij vullen dit onderdeel aan met de eis dat een deskundige tenminste in het bezit is van het certificaat ‘Vakbekwaamheid Behandeling Gevaarlijke Stoffen" welke afgegeven is door het CCV van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Daarnaast wordt gesteld dat het personeel dat toegang heeft tot de opslagplaats van gevaarlijke stoffen op de hoogte moet zijn van de aard en de gevaaraspecten van de opgeslagen gevaarlijke stoffen of bestrijdingsmiddelen en de te nemen maatregelen bij onregelmatigheden. Zij moeten daarvoor schriftelijke instructie of opleiding hebben ontvangen. Tevens dienen zij op de hoogte te zijn van het noodplan.