Brandbeveiligingsinstallaties en het UPD
Dit is een oude versie van de PGS15, deze pagina wordt niet meer geactualiseerd. Kijk op de IPLO-website voor de actuele handleiding van de PGS 15 - versie 2021.
Let op: U bekijkt nu de handleiding PGS 15 versie 2011. Ga hier naar handleiding PGS 15 versie 2016.
Brandbeveiligingsinstallaties en UPD
Wanneer een opslagvoorziening aan beschermingsniveau 1 of 2 dient te voldoen, moet een geschikte brandbeveiligingsinstallatie aanwezig zijn die bedrijfsgereed is.
Beschermingsniveau 1
Ten aanzien van de eisen aan dergelijke installaties gelden voor beschermingsniveau 1 strenge voorschriften welke te herleiden zijn uit het overzicht van gangbare beveiligingsinstallaties. Zie hiervoor bijlage F zoals bijgevoegd is bij de PGS 15.
Beschermingsniveau 2
Één van de eisen die gesteld worden aan beschermingsniveau 2 is het toepassen van een rook- en warmte afvoersysteem. Voor beschermingsniveau 1 gelden de eisen die gesteld worden vanuit het brandbeveiligingssysteem dat wordt voorgeschreven. Hieruit blijkt of dat een rook- en warmte afvoersysteem noodzakelijk is of niet is toegestaan.
Doorgaans wordt er gestreefd naar de juiste maatregelen en voorzieningen om aan het juiste beschermingsniveau te voldoen. In de praktijk blijkt de combinatie van een rook- en warmte afvoersysteem met het bereiken van een juiste WBDBO niet altijd even gemakkelijk. Er wordt dan ook incidenteel afgeweken van voorschrift 4.8.2. In het kader van het gelijkwaardigheidsbeginsel en het gemotiveerd afwijken conform paragraaf 1.4 en 1.6 uit de PGS 15 bestaat hier de mogelijkheid toe. Het vereiste veiligheidsniveau dient te allen tijde behaald te worden.
Daarnaast is een van de belangrijkste aspecten bij beschermingsniveau 2 dat er sprake is van een snel branddetectiesysteem en dat een lokale brandweer binnen 15 minuten inzetbaar is, danwel er sprake is van een bedrijfsbrandweer. Inzetbaar van de lokale brandweer houdt in dat er dus na 15 minuten daadwerkelijk gestart kan worden met de blusactie door de brandweer. Om te bepalen of hier aan kan worden voldaan dient eigenlijk rekening te worden gehouden met een standaard aanrijtijd van 10 minuten van de brandweer. Het binnen 5 minuten opbouwen en gereed hebben van blusinstallatie, actie is dan wel een hele korte tijd.
Binnen verschillende veiligheidsregio's wordt beschermingsniveau 2 niet meer toegestaan omdat de lokale brandweer niet kan garanderen dat ze binnen 15 minuten inzetbaar zijn. Er dient dus voldoende aandacht te worden gegeven aan dit aspect en er dient te worden bepaald of hier aan kan worden voldaan.
Mocht er binnen een bedrijf sprake zijn van een bedrijfsbrandweer dan kan beschermingsniveau 2 wel worden toegepast.
Uitgangspuntendocument (UPD)
In het uitgangspuntendocument (UPD) zijn de eisen opgenomen voor onder andere het ontwerp, aanleg, gebruik, onderhoud en periodieke inspectie van een brandbeveiligingsinstallatie van een opslagvoorziening voor meer dan 10.000 kilo/liter gevaarlijke stoffen. Dit is een van de eisen van PGS 15. Het UPD heeft een belangrijke functie bij vergunningverlening en het toezicht op naleving van de gestelde eisen.
Het Wabo-bevoegd gezag milieu moet in de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) duidelijke eisen (voorschriften) opnemen. Zowel in het overleg om te komen tot een goede aanvraag om vergunning als bij de start van de bouw van de opslagvoorziening, het plaatsen van de brandbeveiligingsinstallatie en de fasen van onderhoud en inspectie door een geaccrediteerde inspectie A-instelling van de installatie, speelt het UPD een centrale rol. Het CCV heeft samen met vertegenwoordigers van overheden en bedrijfsleven een blauwdruk ontwikkeld die als standaard voor een op te stellen UPD kan worden gebruikt. Transparante communicatie tussen de verschillende betrokken organisaties is erg belangrijk.
Hieronder is de rol van het UPD in een globaal schema en een uitgebreider stappenplan opgenomen. In het stappenplan is per stap aangegeven welke checks gedaan kunnen worden.
Toelichting op het stappenplan 'Omgaan met het UPD'
In het stappenplan (pdf, 53 kB) is aangegeven welke checks gedaan kunnen worden door de vergunningverlener of toezichthouder-handhaver. Dit stappenplan is bedoeld als hulpmiddel.
- Het UPD mag door eenieder worden opgesteld, behalve door een inspectie A-instelling.
- Een Inspectieplan of een Basisdocument Brandbeveiliging kan niet worden gebruikt als UPD. Zie hiervoor ook de vragen en antwoorden PGS (zie ook ‘Dieper duiken in het schuim' waarin een duidelijke uiteenzetting is gegeven van de verschillende documenten en hoe zij in relatie tot elkaar moeten worden gezien). Het basis UPD wordt doorgaans in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bijlage bij een aanvraag ingediend bij het bevoegd gezag. De aanvraag moet in het kader van de Wet milieubeheer worden beoordeeld. Dit betekent dat het detailniveau van het UPD tegemoet moet komen aan de gedachte van milieuveiligheid. Het blauwdruk UPD voorziet hierin door onder andere te verwijzen naar installatie- en plattegrondtekeningen en het aangeven van de brandwerendheid van bouw- en constructiedelen.
- Het UPD dat als bijlage bij een aanvraag is ingediend, dient als voorontwerp. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat een ontwerper met de installatie aan de slag gaat als het UPD door het bevoegd gezag is geaccordeerd. Pas dan zijn alle detailgegevens van de BBI bekend. Dit neemt niet weg dat vóór de ontwerpfase de risicoanalyse, als onderdeel van het UPD, wordt opgesteld. Uit een risicoanalyse blijkt welk type BBI geschikt is en zal worden toegepast in de opslagvoorziening. Op basis hiervan kan een voorontwerp worden opgesteld. De kenmerken van het VO, zoals brandwerendheid, locatie waterreservoir, ligging van leidingen, etc, kunnen worden geprojecteerd op een plattegrondtekening. Hiermee kan een integrale beoordeling worden gegeven in de overwegingen bij het besluit.
- Als een UPD niet meer actueel is, kan dit zorgen voor een onveilige situatie. Een UPD dat niet meer actueel is moet altijd worden aangepast. De voorschriften in de omgevingsvergunning moeten zodanig zijn geformuleerd dat een dergelijke situatie wordt voorkomen. En als een dergelijke situatie zich voordoet (bijvoorbeeld na beoordeling van het UPD door een inspectie A-instelling), moet de vergunning duidelijk aangeven dat het bedrijf dat verantwoordelijk is voor de opgeslagen gevaarlijke stoffen (de vergunninghouder) het traject voor het opstellen van een nieuw UPD in gang zet. Aanbevolen wordt dat het bevoegde gezag een en ander met het bedrijf bespreekt in het vooroverleg, zodat zij kan bepalen op welke wijze de voorschriften in de vergunning worden geformuleerd.
[bij het CCV is onderkend dat het opstellen van een UPD PGS 15 als onderdeel van een aanvraag om een omgevingsvergunning een hoger detailniveau vraagt dan bij een BBI voor een kantoorpand het geval is. Die onderkenning heeft nog niet geleid tot het aanpassen van het blauwdruk UPD. Voorgesteld is de terminologie van het voorontwerp te introduceren. Hierop is positief gereageerd door het CCV]